Vandaag, vrijdag 29 juni, gaat de heer R.J.A. Doornenbal promoveren[1]. Doornenbal doceert aan de Christelijke Hogeschool Ede. Zijn lessen bevinden zich op het snijvlak van theologie en cultuur.
Zijn proefschrift handelt – zo verneem ik via het Nederlands Dagblad – over “de uitdaging van missionair leiderschap aan het adres van het theologisch onderwijs in Nederland. De CHE-docent bestudeerde de internationale en interkerkelijke Emerging Church Movement en de Missional Church Movement die staan voor missionaire experimenten met nieuwe kerkvormen, toegesneden op de postmoderne tijd, vaak buiten de kaders van de traditionele kerk. De eerste stroming bestaat uit pioniers met hun poten in de missionaire modder, de tweede uit theologisch geschoolde denkers, ook te vinden in traditionele kerken”.
De heer Doornenbal heeft een tamelijk helder idee over het karakter van de missionaire beweging. Ik citeer weer uit het ND: “Een grondtrek van de missionaire beweging is dat er ruimte wordt gegeven aan God om een diepe spirituele vernieuwing te bewerken. Lees de verslagen van bisschoppen in de Anglicaanse Kerk. Ze waren vastgelopen in een kerkelijke sleur, maar hebben God opnieuw leren kennen”.
Als het om bekering gaat, spelen preken slechts een ondergeschikte rol. “Ik mis (…) de diepere analyse van de vraag waardoor mensen tot geloof komen. Die wordt wel gesteld binnen de missionaire beweging”[2].
Mensen moeten ruimte geven aan God, zo stelt de promovendus.
Ontegenzeglijk is het waar dat de mens zélf gelooft. En ja, hij bekeert zichzélf[3].
Maar daar begint het volgens de Heilige Schrift niet.
Als het gaat om ons geloof, moeten wij bij de Here starten. Hij kiest de Zijnen uit. Hij geeft ons de ruimte om zich naar Hem toe te keren. Dat is een blijk van grote genade. Want wij verdienen niet dat wij in de ruimte worden gezet.
Met betrekking tot deze kwestie wijs ik eerst op Jesaja 41[4].
Daar loopt een rechtszaak. De kustlanden moeten zich op hun sterkst presenteren. Echter: hoe krachtig zij ook zijn, zij kunnen niet tegen de Here op. Hij bestuurt de wereldhistorie. En dat doet Hij al vanaf de schepping van hemel en aarde.
De hemelse Heer typeert Zichzelf als “de HERE, die de eerste ben, en bij de laatsten ben Ik dezelfde”[5].
Nu ga ik naar Jesaja 44.
Dat is, om zo te zeggen, een herstelpunt. Een hoofdstuk eerder – in Jesaja 43 dus – heeft de Here het oordeel uitgesproken. Maar de Here laat Zijn volk niet los. Hij laat Zich kennen als de Maker en Formeerder van het volk. Daar ligt de basis van de uitverkiezing van Israël. De Here zegt: “Zo zegt de HERE, de Koning en Verlosser van Israël, de HERE der heerscharen: Ik ben de eerste en Ik ben de laatste en buiten Mij is er geen God”[6].
Ik kom bij Jesaja 48.
In dat Schriftgedeelte laat de Here weten dat Hij vroeger allerlei dingen tot stand bracht die Hij daarvóór al had aangekondigd. Hij wist wel dat het volk niet al te vrolijk op Zijn daadkracht zou reageren. Maar juist daarom deed Hij van te voren een proclamatie uitgaan. En de vragen zijn: waarom vertelt het volk Gods grote daden niet verder? Waarom maken Gods kinderen Zijn werk niet wijd en zijd bekend?
Vanaf nu gaat de Here nieuwe dingen doen. Over die gebeurtenissen heeft het volk van te voren niets gehoord.
In dat kader spreekt de Here uit: “Hoor naar Mij, Jakob, Israël, mijn geroepene. Ik ben dezelfde, Ik ben de eerste, ook ben Ik de laatste”[7].
Laten wij onze aandacht verleggen naar Daniël 10.
Daar ontvangt Daniël een schokkend visioen. Het gaat over de toekomst van zijn eigen volk. Daniël is verbijsterd. Alle kracht verdwijnt uit zijn lijf. Hij, de intelligente en invloedrijke bestuurder, zakt in elkaar.
Daniël, de dienstknecht van God, ontvangt vanuit de hemel nieuwe energie. Iemand zegt tegen hem: “Daniël, gij zeer beminde man, let op de woorden die ik tot u spreek, en ga rechtop staan, want nu ben ik tot u gezonden”. En: “Vrees niet, Daniël, want van de eerste dag af, dat gij uw hart erop gezet hadt om inzicht te verkrijgen en om u voor uw God te verootmoedigen, zijn uw woorden gehoord, en ik ben gekomen op uw woorden”[8].
Daniël bad tot God. Vervolgens gaf de Here een visioen aan Zijn dienstknecht. De Here beluisterde Zijn kind. Er bestond al een Vader/kind-verhouding. En dáárom is de Here tot actie overgegaan.
Nu ga ik naar Lucas 22.
In dat hoofdstuk discussiëren de discipelen over de plaats die zij in de hiërarchie-onder-Jezus innemen.
Jezus maakt duidelijk dat die gedachtewisseling er eigenlijk niet zo veel toe doet. Het allerbelangrijkste is dat Hijzelf als de lijdende Christus hun redder en dienaar wezen wil. Ik citeer: “Want wie is de eerste: die aanligt, of die dient? Is het niet, die aanligt? Maar Ik ben in uw midden als dienaar”[9].
Het initiatief gaat niet uit van mensen. Ménsen stellen geen rangorde vast. Ménsen openen geen deuren, om de hemelse Heer in hun leven toe te laten. Alles begint bij onze Here Jezus Christus die een dienaar wil zijn.
Thans kom ik bij Openbaring 1. En ik blader meteen maar even verder naar het laatste hoofdstuk van de Bijbel.
In Openbaring 1 kunnen we lezen: “Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste, en de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk”[10].
In Openbaring 22 klinkt het nog eens: “Ik ben de alfa en de omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde”[11].
Als ik het goed begrijp, meent de heer Doornenbal dat er – met name in de meer traditioneel ingestelde kerken – meer ruimte aan God gegeven zou moeten worden om een diepe spirituele vernieuwing te bewerken.
Het kan natuurlijk best zijn dat ik iets gemist heb. Maar uitgaande van het feit dat Doornenbal christelijk is – en ook zo bekénd wil staan – is zijn uitlating op z’n minst verbazingwekkend.
Niet wij geven God de ruimte.
De Here geeft ons de ruimte. En wat meer is: Hij kiest Zijn kinderen uit om dagelijks in het verbond met Hem te leven!
Als het waar is dat de missionaire beweging zegt dat zij aan de Here God alle gelegenheid geeft om Zijn werk te doen, dan vraag ik mij af waar die beweging haar uitgangspunt neemt bij het nadenken over de activiteiten die zij ontwikkelt.
In het Woord van God lees ik dat de Here de eerste en de laatste is.
Dat zo zijnde kun je toch niet zeggen dat goedgeluimde mensen, bereidwillig als zij zijn, aan hun Schepper de bewegingsvrijheid geven om Zijn werk in hun harten te doen? Ik kan dat met de beste wil van de wereld niet Schriftuurlijk vinden.
Wie aan de Here God de ruimte geven wil, moet de Bijbel nog maar eens goed lezen.
Noten:
[1] Zijn promotie vindt vanmiddag om 13.45 uur plaats in de Aula van de Vrije Universiteit te Amsterdam. De gegevens van zijn dissertatie luiden: Robert Doornenbal, ”Crossroads. An Exploration of the Emerging-Missional Conversation with a Special Focus on Missional Leadership and its Challenges for Theological Education”. – Delft: Uitgeverij Eburon, 2012. – 454 p. Zie ook http://dare.ubvu.vu.nl/bitstream/1871/35543/4/abstract_dutch.pdf .
[2] Zie “Missionaire nood vraagt ander leiderschap in de kerk”. In: Nederlands Dagblad, woensdag 27 juni 2012, p. 2.
[3] Zie hierover ook de Dordtse Leerregels, hoofdstuk III/IV, artikel 12: “En wanneer de wil vernieuwd is, wordt hij niet alleen door God geleid en bewogen; maar door God in beweging gebracht, werkt hij ook zelf. Daarom wordt terecht gezegd dat de mens zelf gelooft en zich bekeert door de genade, die hij ontvangen heeft”.
[4] In het onderstaande maak ik onder meer gebruik van de webversie van de Studiebijbel.
[5] Jesaja 41:4.
[6] Jesaja 44:6.
[7] Jesaja 48:12.
[8] Daniël 10:11 en 12.
[9] Lucas 22:27.
[10] Openbaring 1:17 en 18.
[11] Openbaring 22:13.