“En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld”. Die troostvolle woorden spreekt Jezus in Mattheüs 28 uit[1]. Hij heeft, zo proclameert Hij, overal alle macht. In de hemel, en op de aarde. En omdat dat feit recht overeind staat, vaardigt Jezus Christus het doopsbevel uit. Hij heeft de macht. Daarom kunnen door Hem uitverkoren mensen zonder bezwaar op Zijn naam worden gezet.
De perikoop die met de hierboven gecursiveerde woorden eindigt, begint met een ietwat curieuze zin. Deze: “En de elf discipelen vertrokken naar Galilea, naar de berg, waar Jezus hen bescheiden had”[2]. Bescheiden: wat betekent dat hier?
Er staat eigenlijk dat de discipelen naar de plaats gingen waar Jezus hen bevolen had. De bedoeling is: de Here had hen een plaats gewezen waar zij naar toe moesten gaan. Ze hadden de dienstorder gekregen om daar te komen. Die instructie staat al wat eerder in Mattheüs 28. Namelijk daar waar Jezus zegt: “Gaat heen en bericht mijn broeders, dat zij naar Galilea gaan, en daar zullen zij Mij zien”[3].
Ik ga weer terug naar Mattheüs 28:20.
Ik ben altijd bij u, zegt Jezus tegen de discipelen. Jezus zegt dat tegen de mensen die samen het fundament van de kerk vormen.
Ik ben met u – dat is dus ook een woord voor de kerk; daar zijn de ware gelovigen van 2013 duidelijk bij inbegrepen.
Wij moeten hier, denk ik, zorgvuldig lezen.
Wat moeten Jezus’ leerlingen doen? “Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb”[4].
De mensen moeten gedoopt worden. En zij moeten Gods geboden leren kennen. En zij moeten zich aan die geboden houden.
Wat betekent dat vandaag de dag? Heel veel mensen zeggen: ja, ik ben gedoopt en dus hoor ik bij de Heer. Dat is een misvatting. De Here God zet door Hem uitgekozen mensen op Zijn naam. Maar vervolgens vraagt Hij ook gehoorzaamheid. Leven naar Gods geboden: dat levert pas een leven op dat – ook op de lange termijn! – echt heilzaam is.
Ik ben met u: die woorden klinken in de Bijbel vaker.
De Here zegt het al tegen Jakob, in Genesis 28: “En uw nageslacht zal zijn als het stof der aarde, en gij zult u uitbreiden naar het westen, oosten, noorden en zuiden, en met u en met uw nageslacht zullen alle geslachten des aardbodems gezegend worden. En zie, Ik ben met u en Ik zal u behoeden overal waar gij gaat”.
Het wordt tegen Gideon gezegd, in Richteren 6: “De HERE is met u, gij dappere held”[5]. Nou, antwoordt Gideon nuchter, daar zie ik bar weinig van; de Midianieten zitten ons voortdurend achterna. En dan zegt de Here: Gideon, klaag maar niet langer en ga maar aan de gang met geheiligd bevrijdingswerk – Ik ben er immers bij?
De Here zegt het in Handelingen 18 ook tegen Paulus, in een donkere nacht; in Corinthe nog wel, de stad waar de gemoederen hoog oplopen: “En de Here zeide in de nacht door een gezicht tot Paulus: Wees niet bevreesd, maar spreek en zwijg niet; want Ik ben met u en niemand zal het op u toeleggen om u kwaad te doen, want Ik heb veel volk in deze stad”[6].
Ik ben met u:
* die woorden worden gezegd op kruispunten van de kerkgeschiedenis
* die woorden worden gezegd op momenten dat Gods presentie niet of nauwelijks zichtbaar is.
Ik ben met u: die woorden worden gesproken aan het adres van de kerk.
De kerk is heden ten dage gedecimeerd. Gods kinderen zitten, om zo te zeggen, overal en nergens. Zo hoort dat niet. Maar zo gaat het wel. En wie zegt dat de kerk een adres heeft – en ook een adres hebben moet -, wordt verbaasd aangekeken.
De kerk met een adres, dat is iets van een andere planeet; dat beleven we pas in de hemel. Suggereert men.
Maar hoe is dat te rijmen met Mattheüs 18? U weet wel: “Wederom, voorwaar Ik zeg u, dat, als twee van u op de aarde iets eenparig zullen begeren, het hun zal ten deel vallen van mijn Vader, die in de hemelen is. Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijn naam, daar ben Ik in hun midden”[7].
“En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld”.
Dat woord klinkt in een wereld die steeds fragmentarischer wordt. Dat fragmentarisme zien we bijvoorbeeld terug in het nieuwe Liedboek voor de Kerken, dat onlangs gepresenteerd werd als opvolger van het oude Liedboek, dat uit 1973 stamt.
Het Reformatorisch Dagblad analyseerde dat nieuwe boek onder meer als volgt:
citaat 1:
“In het nieuwe ‘Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk’ is wel de kwaliteitsnorm gehanteerd, maar is het concept van de ene stijl duidelijk losgelaten. Muzikaal, literair en theologisch is het een amalgaam van (theologische) stromingen, genres, muziekstijlen en vormen. De bundel wordt dan ook nadrukkelijk gepresenteerd als een liedboek voor ‘huis en kerk’ (let op de volgorde), terwijl de bundel-1973 ‘psalmen en gezangen voor de Eredienst in kerk en huis’ bood”.
Citaat 2:
“Zoals gezegd, de 1419 liederen (aangevuld met gebedsteksten) staan allemaal door elkaar. Je kunt dus (categorie Pinksteren) naast elkaar een middeleeuws gebed van Bernard van Clairvaux, een tekst van Oosterhuis (‘Hierheen, Adem, steek mij aan,/ stuur mij uit jouw verste verte/ golven licht’), oerreformatorische liederen van Luther, een 18e-eeuws luthers lied op een melodie van Bach, kerkliederen van Muus Jacobse en een oud lied van de Lakota-indianen (refrein: ‘Met wind in de haren/ en zon in de rug ligt/ het land voor ons open’) aantreffen.
Het is de vraag of dat elkaar allemaal niet bijt. Tot welke stroming een gebruiker zich ook rekent, niemand wil en kan alle liederen tegelijk voor z’n rekening nemen. Een remonstrant zal moeite hebben met Revius’ ‘Zolang als ik op aarde leven zal’ (lied 866); iemand die gereformeerd denkt, zal een lied waarin de Heilige Geest wordt neergezet als een vrouwelijke vogel, broedend op het water (lied 701), niet voor z’n rekening kunnen nemen”[8].
Welnu, betekent die tekst Mattheüs 28 – “Ik ben met u…”- dat het goed is om alles wat naar geloof ruikt, maar bij elkaar te gooien? Nee, zeker niet. Worden wij in die tekst aangemoedigd om iedereen die zich ‘kerkmens’ noemt, met de snelheid des lichts in één groepering bijeen te brengen? Ook al niet. Als ik het goed zie is de functie van Mattheüs 28:20 tenminste drieledig:
* die tekst roept ons ertoe op om de Here in heel ons leven te dienen; met hart, ziel en zinnen
* die tekst dringt ons ertoe om ons bij de kerk te voegen, en die niet te verlaten
* die tekst troost ons met de wetenschap dat de Verbondsgod altijd in de kerk present is; hoe weinig die kerk, maatschappelijk gezien, ook betekent.
“En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld”.
Met deze tekst werd op donderdag 2 juni 1988 het huwelijk van schrijver dezes en zijn vrouw bevestigd; aanstaande zondag zal dat, Deo Volente, vijfentwintig jaar geleden zijn.
Mijn vrouw en ik zijn er nog altijd heilig van overtuigd: dat woord uit Mattheüs 28 is voluit geldig. Vandaag. Morgen. Volgende week. En ook in alle volgende jaren die de God van het verbond ons samen geven wil.
Noten:
[1] Mattheüs 28:20.
[2] Mattheüs 28:16.
[3] Mattheüs 28:10.
[4] Mattheüs 28:19.
[5] Richteren 6:12.
[6] Handelingen 18:9 en 10.
[7] Mattheüs 18:19 en 20.
[8] Jaco van der Knijff, “Liedboek: klassiek én postmodern”. In: PuntKomma, bijlage bij het Reformatorisch Dagblad, maandag 27 mei 2013, p. 2 en 3.