In de kerk belijden wij met nauw verholen enthousiasme dat wij weet hebben van Gods plan met de wereld[1]. We kunnen spreken over de heilshistorie. Wij kunnen met dankbaarheid memoreren dat Jezus Christus voor ons gestorven is.
Maar in de kerk kunnen we niet aan allerlei negatieve kwesties voorbij zien. We kennen de vele fouten die we zelf hebben. We weten van de tekortkomingen van mensen die naast ons in de kerk zitten. We horen wel eens een roddel langskomen. Het is ons bekend hoe genadeloos er soms over elkaar wordt gesproken.
Welke plaats geven wij aan al die negatieve ‘input’? Wat doen wij daarmee?
In dat kader vraag ik vandaag aandacht voor enkele woorden uit Jeremia 51.
“Want Israël en Juda zijn niet in weduwschap gelaten door hun God, door de HERE der heerscharen, al was hun land vol van schuld tegenover de Heilige Israëls”[2].
Daar valt het woord ‘schuld’. Feitelijk heeft Gods volk straf verdiend. De kinderen van God die in Jeremia 51 in beeld komen verdienen kastijdingen. Zij moeten, om het zo maar uit te drukken, onder tucht komen te staan!
Het zojuist geciteerde Schriftgedeelte staat in een lange perikoop, die loopt van Jeremia 50:1 tot en met 51:64.
Het machtige Babel heeft de wereld overmeesterd. Babel is trots op zijn macht. Maar ook hier komt hoogmoed voor de val. De machtige wereldheerser krijgt een aanzegging van God: van die machthebber blijft niets over. Babel wordt te gronde gericht. Compleet kapot gemaakt.
Andere volken ontvangen de oproep: val Babel maar aan!
God zal Babel straffen. Jazeker, Babel is een krachtpatser. Een wereldmacht van formaat. Maar er zal niets van overblijven.
Israël en Juda horen beloften over terugkeer uit de ballingschap. Over vergeving van zonden. En over herstel van krachten.
En uiteindelijk wordt het duidelijk: de ondergang van Babel is onvermijdelijk. En dat terwijl Babel het Hart-mijner-tegenstanders wordt genoemd[3]. Oftewel: het centrum van de vijandschap tegen God.
Waarom is de Here zo pro-Israël?
Waarom besluit Hij om dat volk uit haar benarde situatie te verlossen? Wij lezen: de natie die God zich toe-eigende is niet in weduwschap gelaten. Het ‘huwelijk’ tussen God en Zijn volk bestaat nog steeds.
Die huwelijksbeeldspraak vinden we ook in Jesaja 54: “Want uw man is uw Maker, HERE der heerscharen is zijn naam; en uw losser is de Heilige Israëls, God der ganse aarde zal Hij genoemd worden. Want als een verlaten en diep bedroefde vrouw heeft u de HERE geroepen, als een vrouw uit de jeugdtijd, nadat zij versmaad werd – zegt uw God. Een kort ogenblik heb Ik u verlaten, maar met groot erbarmen zal Ik u tot Mij nemen”[4].
De vraag waarmee deze alinea begint, krijgt daarom als antwoord: de hemelse God is voor Zijn volk de meest trouwe Echtgenoot die men zich voor kan stellen. Oftewel: de trouw van de Here wordt door niemand, helemaal niemand, geëvenaard.
En dat terwijl de schuld van Israël groot is.
In de beschrijving van Jeremia 3 worden er geen doekjes om gewonden: “De HERE zeide tot mij ten tijde van koning Josia: Hebt gij gezien, wat Afkerigheid, Israël, gedaan heeft? Zij placht heen te gaan op elke hoge berg en onder elke groene boom om daar ontucht te plegen. En Ik zeide, nadat zij dit alles gedaan had: Keer weder tot Mij; maar zij keerde niet weder; en dit zag haar zuster, Trouweloze, Juda. Maar Ik zag, toen Ik Afkerigheid, Israël, ter oorzake van haar echtbreuk, verstoten en haar de scheidbrief gegeven had, dat haar zuster, Trouweloze, Juda, zich niet liet afschrikken, maar heenging en eveneens ontucht pleegde; en door haar lichtvaardig gepleegde ontucht ontwijdde zij het land; ja, zij bedreef overspel met steen en met hout. En boven dit alles bekeerde haar zuster, Trouweloze, Juda, zich niet tot Mij met haar gehele hart, maar alleen in schijn, luidt het woord des HEREN”[5].
Kortom: tegenover de trouweloosheid van Gods volk schittert oogverblindend Gods genade.
Zijn Goddelijke loyaliteit, die niet met humane liefde te vergelijken is.
Zijn trouwhartigheid heeft niks met menselijke wispelturigheid van doen.
Wat zegt ons dit alles op de dag van vandaag?
Het veel gebruikte ‘Vergeef ons onze schulden’ kan zomaar een standaardzin worden.
Wij zeggen het. En daarna is het weer goed tussen God en ons. Wij kunnen, menen wij, onze gang weer gaan.
Laat het duidelijk zijn: dat soort zorgeloosheid ligt absoluut niet in de bedoeling!
Wat staat ons te doen?
Laten we het eens concreet maken.
We zullen er voor moeten waken om te veel over mensen te praten. Het is – bijvoorbeeld – niet zo belangrijk om uitgebreid te bespreken hoe zij er uit zien. Het is niet zo belangrijk om te tellen hoeveel mannen op zondag een stropdas dragen. Het is niet echt nodig om te weten welke vrouwen op zondag een rok aan hebben.
Ons leven, en zeker ons kerkelijk leven moet getekend worden door dankbaarheid. Door blijheid, dus.
Het leven is niet op slag vrolijk en vriendelijk. Niemand wordt vrolijk van allerlei persoonlijke problemen, van moeilijke dingen in het gezin of van zwarigheden in de familie.
De krant staat niet vanaf morgen vol prettig nieuws. Om maar eens iets te noemen: aan de vijftig miljoen mensen die wereldwijd op de vlucht zijn, kunnen we niet voorbij kijken[6].
Maar het moet wel zo zijn dat de stemming in de kerk hoopvol is. Aangenaam en genoeglijk. Toekomstgericht en met een open oog voor de goede dingen die God geeft.
Als het hierom gaat, wijs ik graag op woorden van Paulus in 1 Corinthiërs 5: “Nu evenwel schrijf ik u, dat gij niet moet omgaan met iemand, die, al heet hij een broeder, een hoereerder, geldgierige, afgodendienaar, lasteraar, dronkaard, of oplichter is; met zo iemand moet gij zelfs niet samen eten”[7].
Houdt u verre van dergelijke mensen!, zegt de Godsgezant.
U kent ongetwijfeld het beeld van de vrouw en de draak uit Openbaring 12.
De vrouw is daar het beeld van de kerk. Wij lezen: “En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben”[8].
De kerk houdt zich aan Gods geboden. Rechttoe, rechtaan. Daarom mag de kerk ook nooit bang worden om zichzelf te corrigeren. Reformeren, noemen we dat in kerktaal[9].
Laten we altijd maar, met een goede dosis geloofsoptimisme, terugkeren bij het evangelie van Romeinen 7: “…in mijn leden zie ik een andere wet, die strijd voert tegen de wet van mijn verstand en mij tot krijgsgevangene maakt van de wet der zonde, die in mijn leden is. Ik, ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Gode zij dank door Jezus Christus, onze Here!”[10].
Als wij het oog op Jezus Christus gericht houden, wordt de sfeer in de kerk al heel snel een stuk beter!
Noten:
[1] Bij het schrijven van dit stuk maak ik onder meer gebruik van een ‘weeknotitie’ die ik op 12 oktober 1996 schreef. Die notitie heeft het volgnummer 491.
[2] Jeremia 51:5.
[3] Jeremia 51:1
[4] Jesaja 54:5, 6 en 7.
[5] Jeremia 3:6-10.
[6] Zie hierover bijvoorbeeld http://nos.nl/op3/artikel/664016-512-miljoen-vluchtelingen-waar-gaan-ze-heen.html .
[7] 1 Corinthiërs 5:11.
[8] Openbaring 12:17.
[9] Zie over het bovenstaande ook: D. Verkuil, “Weg vluchten”. In: De Waarheidsvriend (4 augustus 2011), p. 3. Ook te vinden op www.digibron.nl .
[10] Romeinen 7:23, 24 en 25.