Stelt u zich voor dat een vrouw van haar man gaat scheiden[1].
Natuurlijk is dat iets dat God streng verboden heeft. Maar stel dat een vrouw in 2016 tegen haar man zegt: ik ga bij je weg. In 2017 komt zij bij haar ex-man terug. En weet u wat zij zegt? ‘Ik wil dat je nu weer mijn man wordt. Hoe het in 2018 gaat weet ik nog niet. Maar dat zien we dan wel weer’. Dat zegt zij.
Wat vindt u van zulke praatjes? Ongehoord natuurlijk! Zo werkt dat toch niet?
Ja, dat denkt u.
Maar in Israël werkte het blijkbaar wel zo. Israël had zich met allerlei goden bemoeid. Zeker, de Here was er ook nog. En wees gerust: de Israëlieten kwamen steeds weer bij Hem terug. Daar ging het niet om. Maar in de periodes dat ze bij God weg waren gebeurden er allerlei onoorbare dingen. Iedere keer als de Israëlieten terugkwamen hadden ze een tijd lang een heel innige relatie met God. Tenminste, zo leek het. Ze zeiden ‘Vader’ tegen Hem. Ze kenden Hem nog van vroeger, moet u weten. Vroeger waren ze nog jong en jeugdig. Maar ja, Israëlieten waren hele gewone mensen. En dus werden ze langzaam aan wat ouder. Wat volwassener. Wat zelfstandiger. Ze kenden Vader nog wel. Maar de wereld bleek heel groot. En heel interessant. Daarom maakte het Verbondsvolk graag nog wat uitstapjes.
Een verhaal als het bovenstaande staat ook in Gods Woord.
U komt het tegen in Jeremia 3. Ik citeer: “Het woord des HEREN kwam tot mij: Indien een man zijn vrouw verstoot en zij gaat van hem weg en wordt de vrouw van een andere man, zal hij dan nog tot haar terugkeren? Zal niet dat land ten zeerste ontwijd worden? Doch gij hebt ontucht gepleegd met vele minnaars – en dan tot Mij terugkeren? luidt het woord des HEREN. Hef uw ogen op naar de kale heuvels en zie, waar hebt gij u niet laten misbruiken? Aan de wegen hebt gij op hen zitten wachten als een Arabier in de woestijn, en gij hebt het land ontwijd door uw ontuchtigheden en uw boosheid. Zo zijn dan de regenstromen ingehouden en is de late regen niet gekomen; maar gij hebt een hoerenvoorhoofd, gij verkiest u niet te schamen. Noemt gij Mij niet van nu af: mijn Vader, de vertrouwde mijner jeugd zijt Gij! Zal Hij immer toornen, of voor altoos de wrok behouden? Zie, zo spreekt gij, maar gij doet het kwade en maakt u daarin sterk”[2].
De vergelijking van de Verbondsrelatie tussen God en Zijn volk met een huwelijk, die vinden we vaker in de Bijbel.
Ik wijs u op Jeremia 31: “Weder opbouwen zal Ik u, zodat gij gebouwd wordt, jonkvrouw Israëls”[3]. En ook op Ezechiël 16, waar Israël gekarakteriseerd wordt: “Zo’n overspelige vrouw, die vreemden aanhaalt, terwijl zij gehuwd is!”[4].
Maar in Jeremia 2 en 3 is de zaak nogal wat ernstiger: daar is echt een echtscheidingsproces gaande. Het lijkt uit te lopen op verstoting van de trouweloze echtgenote. Emoties genoeg: tere gevoelens, maar ook cynisme. Spot, sarcasme en liefde: ze wisselen elkaar af.
In feite gaat het in Jeremia 3 over liturgie.
Alles draait om de dienst aan Hem. De omgang met de God van het verbond staat centraal. Het volk Israël is in volcontinudienst van de hemelse God. U zou het ‘volks-dienst’ kunnen noemen. En dat woord ‘volksdienst’ is ook de vertaling van het Griekse woord leitourgia. U herkent zonder moeite ons woord ‘liturgie’. Daarom: Jeremia spreekt in feite over liturgische zaken: dienst aan God in de meest brede zin van het woord.
Hoe ging het met de liturgie in Israël?
Wel, die Israëlieten hadden een brede blik. Ze hadden de deuren open gezet. Ze keken hier eens. En ze keken daar eens. Her en der pikten ze wat graantjes op. En het mag gezegd: ze voelden zich er uitstekend bij. Eigenlijk deden die Israëlieten hetzelfde als heel wat mensen in onze tijd: kerkelijk shoppen.
Een protestantse dominee bestudeerde de achtergrond van het Bijbelboek Jeremia.
Hij schreef ondermeer dit: “Jeremia wijst zijn volk erop dat verkiezing ook verplicht tot gehoorzaamheid aan Gods geboden, zowel de godsdienstige (geen afgoden dienen) als de zedelijke en maatschappelijke. Ongehoorzaamheid valt niet te compenseren met liturgie”[5].
Het lijkt me dat ik hier niet uitgebreid hoef te expliceren hoe actueel Jeremia’s profetie op dit punt is. Shoppen is reuze modern. Als u het hier niet kunt vinden gaat u gewoon daar eens kijken. Massa’s mensen willen graag een grotere inbreng in de liturgie. Het kerkbezoek neemt af, ook in de Gereformeerde gezindte; met name in de middagdienst hebben we daarmee van doen.
Kortom: laten we ons Jeremia’s waarschuwing maar aantrekken. En ik stem met die protestantse dominee in: ongehoorzaamheid valt niet te compenseren met liturgie!
We leven in een tijd waarin er heel veel valse schijn is.
Duizenden mensen merken op dat zij best wel godsdienstig zijn. En solidair ook. En sociaal. Maar echt geloof in de God van hemel en aarde, dat is er niet bij. Leven met de verwachting van Gods beloften: dat is terminologie van vroeger. Daar kun je vandaag niet meer mee aankomen, zo heet het.
Het moet ons opvallen dat Gods Woord ook voor die mensen relevant is.
Het Woord is zelfs belangrijk voor mensen die al dat gedoe rond kerk en geloof maar onzin vinden.
Want Jeremia spreekt het volk Israël aan, jazeker. Maar ook andere volken komen aan de beurt: Egyptenaren, Filistijnen, Moabieten, Ammonieten, Edomieten, Syriërs, Arabieren…: al die naties worden opgeroepen om te luisteren naar de God van Israël. Dat zien we in de hoofdstukken 46 tot en met 51 van dit Bijbelboek gebeuren.
De macht van God strekt zich uit tot aan de uitersten van de aarde!
In het begin van dit artikel schreef ik dat in Jeremia 3 een echtscheidingsproces gaande is. Het moet uitlopen op een definitieve scheuring. Dat kan haast niet anders.
En toch loopt het allemaal anders af.
Want opeens is daar een kentering: “Ga heen en roep deze woorden uit naar het Noorden en zeg: Keer weder, Afkerigheid, Israël, luidt het woord des HEREN, Ik zal u niet donker aanzien, want Ik ben genadig, luidt het woord des HEREN, Ik zal niet altoos blijven toornen”[6].
Hoe kan dat nou?
Dat is toch helemaal niet logisch?
Dat is alleen maar te verklaren als wij bedenken dat de Here de Verbondsgod is.
Daar hoort trouw bij.
En genade.
Op verdiensten van onszelf kunnen wij ons dus niet beroemen.
Laat ik nog eens de protestantse dominee citeren die hierboven ook al voorbij kwam: “God heeft Israël verkoren tot Zijn volk. Deze verkiezing heeft Hij bezegeld met een verbond: Ik ben uw God – gij zijt Mijn volk. In dit verbond zijn belofte (Ik ben uw God) en eis (gij zijt Mijn volk) dus onverbrekelijk verbonden”.
Binnen die eis heeft dan ook de erkenning van zonden een plek. De Here zegt het zelf: “Alleen, erken uw ongerechtigheid, dat gij van de HERE, uw God, zijt afgevallen en uw gangen gericht hebt naar de vreemden onder elke groene boom, en naar mijn stem niet hebt gehoord, luidt het woord des HEREN”[7].
Ook wij moeten elke dag weer bekennen dat wij ten principale geen haar beter zijn dan die Israëlieten uit Jeremia 3.
Maar we mogen, nu we op dit punt aangekomen zijn, ook wijzen op het werk van onze “trouwe Heiland Jezus Christus. Want Hij heeft met zijn kostbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle macht van de duivel verlost”. Zo belijden we dat in de Heidelbergse Catechismus[8].
Die verbinding van Jeremia met onze Here Jezus Christus is niet gekunsteld. Op het eerste gezicht lijkt dat wellicht wel zo. Ik herinner u echter graag aan Mattheüs 16: “Toen Jezus in de omgeving van Caesarea Filippi gekomen was, vroeg Hij zijn discipelen en zeide: Wie zeggen de mensen, dat de Zoon des mensen is? En zij zeiden: Sommigen: Johannes de Doper; anderen: Elia; weer anderen: Jeremia, of één der profeten”[9]. Jeremia verwees in zijn tijd echt door naar Christus. En op diezelfde wijze moet ook de kerk op Christus wijzen. Zonder omwegen. Zonder lange verhalen.
In die liturgie – de liturgie van echte Godsdienst in heel het brede leven – geldt dat Woord dat Jezus Christus, het Hoofd van de kerk, tegen Petrus zei: “En Ik zeg u, dat gij Petrus zijt, en op deze petra zal Ik mijn gemeente bouwen en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen. Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen, en wat gij op aarde binden zult, zal gebonden zijn in de hemelen, en wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen”[10].
Noten:
[1] Dit artikel is een bewerking van een stuk dat ik eerder schreef. Dat stuk is gedateerd op maandag 27 november 2006.
[2] Jeremia 3:1-5.
[3] Jeremia 31:4 a.
[4] Jeremia 16:32.
[5] Zie http://home.kpn.nl/a.kamermans/jeremia.htm . Geraadpleegd op maandag 9 november 2015.
[6] Jeremia 3:12.
[7] Jeremia 3:13.
[8] Heidelbergse Catechismus – Zondag 1, antwoord 1.
[9] Mattheüs 16:13 en 14.
[10] Mattheüs 16:18 en 19.