Het kerkelijk seizoen is weer begonnen. De verenigingen zijn gestart. De catechisaties zijn weer aan de gang. De commissies vergaderen weer. Kortom: de kerk is weer vol bedrijvigheid.
En waarschijnlijk zijn de eerste gramstorigheden over merkwaardige broeders, eigenaardige zusters en curieuze gebeurtenissen in de kerk alweer achter de rug.
In die omstandigheden ligt het wellicht voor de hand om ons als doel te stellen om ons in dit seizoen wat minder te ergeren.
Aan de kerkgangers.
Aan de besprekingen tijdens allerlei vergaderingen.
Aan sommige preken misschien zelfs.
Maar laten wij niet denken dat dit een seizoen zonder gramschap of kribbigheid gaat worden.
Ergernis is namelijk van alle tijden. Wrevel is altijd en overal.
En ja, die irritatie komen wij ook tegen in ook in Gods Woord.
Wij kunnen elkaar wijzen op Spreuken 27:
“Een steen is zwaar, het zand weegt veel,
maar zwaarder dan die beide is de ergernis over een dwaas”[1].
Wij kunnen ook naar Prediker 5 gaan: “Er is een ziekmakend kwaad dat ik zag onder de zon: rijkdom door zijn bezitters bewaard tot hun eigen kwaad. Vergaan echter die rijkdommen door boosaardige praktijken, en verwekt hij een zoon, dan heeft die totaal niets in zijn hand. Zoals hij voortgekomen is uit de buik van zijn moeder, zal hij naakt terugkeren om te gaan zoals hij kwam. Hij zal van zijn zwoegen niets meenemen wat hij met zijn hand kan dragen. Daarom is ook dit een ziekmakend kwaad: op geheel dezelfde wijze als hij gekomen is, gaat hij heen. Welk voordeel heeft hij, dat hij zwoegt voor de wind? Al zijn dagen eet hij ook in duisternis. Veel verdriet had hij, bovendien had hij zijn ziekte en ergernis”[2].
Korzeligheid zal er ook dit seizoen heus wel wezen.
Het is wel zaak om die in toom te houden. Dat is trouwens ook heel goed mogelijk.
Spreuken 27 waarschuwt voor overmoed:
“Beroem u niet op de dag van morgen,
want u weet niet wat een dag kan baren.
Laat een vreemde u prijzen en niet uw eigen mond,
een onbekende en niet uw eigen lippen”[3].
Menselijk inzicht is maar beperkt. Dikdoenerigheid mag daarom in de kerk niet aan de orde wezen. Wij behoren van elkaars wijsheid gebruik te maken.
In Prediker 5 krijgen we les over de manier waarop wij met God behoren om te gaan. Van daaruit wordt aandacht gevraagd voor relaties tussen mensen. Want die relaties staan rechtstreeks in verband met ontzag voor God.
Of u nu rijk bent of arm, u wordt door God geleid. Hij brengt u naar de toekomst.
Jazeker: of u nu uw laatste eurootje om moet draaien of met genoegen in uw geld zwemt, er is altijd wel iets waar u zich aan ergert.
Misschien gebeurt dat laatste zo vaak dat u geneigd ben te zeggen: eigenlijk ben ik niet zo geschikt voor het werk in de kerk. Troost u, dat is een vergissing.
Er is meer dan Spreuken 27. In Spreuken 28 staat namelijk:
“Wie de wet verlaten, prijzen de goddelozen,
maar wie de wet in acht nemen, gaan met hen de strijd aan.
Boosaardige lieden begrijpen het recht niet,
maar wie de HEERE zoeken, begrijpen alles”[4].
Hierboven citeerde ik al uit Prediker 5. Dat hoofdstuk zet in met de aansporing: “Wees niet te snel met uw mond, en laat uw hart zich niet haasten een woord te uiten voor het aangezicht van God. Want God is in de hemel en u bent op de aarde. Laat daarom uw woorden weinig in aantal zijn”[5].
Wij mogen en moeten leven onder leiding van de Verbondsgod.
Wie zo leeft, heeft niet overal de mond vooraan. Zo van: ik wil, ik moet…
Wie zo leeft wordt reuze bekwaam om in de kerk te werken.
Men hoort het wel eens over predikanten, ouderlingen of diakenen zeggen: hij is, bij nader inzien, niet zo geschikt om in het ambt te dienen.
Mede gelet op Spreuken 27, Spreuken 28 en Prediker 5 huldig ik het adagium: zolang ambtsdragers onder leiding van de Verbondsgod de Heilige Schrift blijmoedig openen en in alle bescheidenheid naspreken, doen zij in de kerk heel goed werk.
Laten wij de activiteiten in de kerk samen maar licht maken. En laat het belangrijkste – gehoorzaamheid aan Gods Woord – het zwaarst wegen.
Laat ik nog één keer een wijs woord uit het Bijbelboek Prediker citeren. En wel uit hoofdstuk 7: “Wees niet te snel geërgerd in uw geest, want ergernis rust in de boezem van dwazen. Zeg niet: Hoe komt het dat de dagen van vroeger beter waren dan deze? Want niet uit wijsheid zou u dat vragen. Wijsheid is goed met een erfelijk bezit: een voordeel voor hen die de zon zien”[6].
Noten:
[1] Spreuken 27:3.
[2] Prediker 5:12-16.
[3] Spreuken 27:1 en 2.
[4] Spreuken 28:4 en 5.
[5] Prediker 5:1.
[6] Prediker 7:9, 10 en 11.