De relatieproblemen in Nederland rijzen de pan uit. Kinderen hebben gedragsproblemen, en komen soms in aanraking met de politie. Huwelijken stranden, ook al doen sommigen enorm hun best de boel bij elkaar te houden. Broers en zussen spreken elkaar niet vaak meer, omdat telkens blijkt dat de levensovertuigingen mijlenver uiteen liggen. Oude vaders en moeders, opa’s en oma’s hebben slechts oppervlakkig contact met kinderen en kleinkinderen; als het diepgaander wordt zijn kribbigheid en wrevel zomaar geboren.
Intussen zijn er mensen die gewoon Gereformeerd willen zijn. Zij leven naar Gods Woord. Rechttoe-rechtaan. Niettemin vragen zij zich wel eens af of ze niet ouderwets aan het worden zijn. De wereld gaat, bijna als een film, aan hen voorbij.
Misschien hebben zij wel eens het idee dat ze uitgerangeerd zijn. Functieloos. Onnut.
Laten wij – juist voor hen, maar tevens voor ons allen – in dit artikel enkele woorden uit Romeinen 8 naar voren halen. Namelijk deze: “De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij kinderen van God zijn. En als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus; wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden”[1].
Mede-erfgenamen van Christus! Misschien is er met heel veel van uw relaties wel wat mis. Maar deze relatie – die is prima. Weet u waarom? Omdat het hier ten diepste een verbondsrelatie betreft.
Het woord erfgenaam betekent in het Nieuwe Testament eigenlijk twee dingen:
* nabestaande op wie de erfenis overgaat
* de bezitter van een erfgoed.
Gods kinderen worden “bezitters van het eigendom (…) dat God hun toevertrouwt”[2].
Onze Here Jezus Christus, de Zoon van God, is de eerste erfgenaam. Zie de inzet van Hebreeën 1: “Nadat God voorheen vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken had door de profeten, heeft Hij in deze laatste dagen tot ons gesproken door de Zoon, Die Hij Erfgenaam gemaakt heeft van alles”[3]. De Heiland heeft mensen uitverkoren om voor altijd bij Hem te horen. Hij heeft hen tot Zijn kinderen aangenomen. Daarom is het precies zoals Paulus het in Galaten 4 noteert: “… als u een zoon bent, dan bent u ook erfgenaam van God door Christus”[4].
Dat geldt voor aangenomen zonen en voor aangenomen dochters!
En wat is dan die erfenis?
Dat wordt in een bekend gezang mooi verwoord:
“Het Woord – zij zullen ’t laten staan,
wat zij ook ondernemen.
Hij gaat ons met zijn Geest vooraan,
Hij komt ons kracht verlenen.
Al staat de vijand klaar,
hoe groot ook het gevaar
voor leven, eer, gezin,
hij werft toch geen gewin:
wij erven ’t rijk des Heren”[5].
Daar hebt u het: wij erven de hemel en de aarde. Wij gaan met God meeregeren. Wij hoeven ons niet af te vragen: waar doe ik ’t allemaal voor? Of ook: waarom hou ik zo stevig vast aan Gereformeerd leven, aan kerkgang, aan Bijbellezen, aan wandelen met God? Want het antwoord op al die vragen hebben we al: we verheugen ons op een heerlijke plaats aan ’s Vaders rechterhand!
Wellicht voelt u zich wel eens weggezet als archaïsch en niet meer ter zake doende. Herinner u dan de woorden van 1 Petrus 4: “Maar verblijd u naar de mate waarin u gemeenschap hebt aan het lijden van Christus, opdat u zich ook in de openbaring van Zijn heerlijkheid mag verblijden en verheugen. Als u smaad wordt aangedaan om de Naam van Christus, dan bent u zalig, want de Geest van de heerlijkheid en van God rust op u. Wat hen betreft wordt Hij wel gelasterd, maar wat u betreft wordt Hij verheerlijkt”[6].
De Heilige Geest woont in de harten van Gods kinderen. Laten wij het de Heidelbergse Catechismus maar gewoon nazeggen: ik geloof “dat Hij – dat is: Gods Heilige Geest – ook mij gegeven is, om mij door waar geloof aan Christus en al zijn weldaden deel te geven, mij te troosten en eeuwig bij mij te blijven”[7].
Nee, inderdaad – Gods Geest gaat nimmer meer weg!
De God van hemel en aarde gaat met ons mee. Ons hele leven lang. Ja, ook als wij in de richting van onze laatste dag op aarde gaan. Onze sterfdag is niet het eindstation zegt Psalm 16:
“Gij, die mijn ziel van dood en graf bevrijdt,
behoedt mij als uw gunstgenoot voor ’t sterven:
ik zal, door U op ’t levenspad geleid,
de vreugde van uw aangezicht beërven”[8].
En ja, misschien zijn we – diep in ons hart – wel eens wat jaloers op de mensen die op ’t eerste gezicht wat ‘losser’ leven. Het gaat hen niet zelden goed, ze doen goede zaken in het leven. Maar weet u wat echte voorspoed is? Psalm 25 vertelt het ons:
“Wie heeft lust de HEER te vrezen
als het hoogst en eeuwig goed?
God zal zelf zijn leidsman wezen,
leren hoe hij wand’len moet.
Hij mag uit des HEREN hand
voorspoed op zijn weg verwachten.
Het door God beloofde land
erven ook zijn nageslachten”[9].
Wie dat weet gaat rustig z’n gang. Hij laat zich niet van de wijs brengen door honderdduizend uiteenlopende opinies die elkaar heel vaak tegenspreken. Want hij kent Psalm 37:
“Wie met zachtmoedigheid verdrukking dragen,
zien uit naar vrede en beërven ’t land”[10].
En:
“Aan vromen is beloofd een duurzaam leven.
Hun huis blijft staan, zij erven heel het land”[11].
Jazeker, de relatieproblemen zijn soms reuze ingewikkeld. Maar de Verbondsrelatie blijft bestaan. Tot in eeuwigheid!
Noten:
[1] Romeinen 8:16 en 17.
[2] Geciteerd uit de onlineversie van de Studiebijbel; commentaar bij Romeinen 8:17.
[3] Hebreeën 1:1 en 2 a.
[4] Galaten 4:7 b.
[5] Gezang 34:4 – Gereformeerd Kerkboek-1986.
[6] 1 Petrus 4:13 en 14.
[7] Heidelbergse Catechismus – Zondag 20, antwoord 53.
[8] Psalm 16:5; berijmd – Gereformeerd Kerkboek-1986.
[9] Psalm 25:6; berijmd – Gereformeerd Kerkboek-1986.
[10] Psalm 37:5; berijmd – Gereformeerd Kerkboek-1986.
[11] Psalm 37:12; berijmd – Gereformeerd Kerkboek-1986.