Een vogelpark – dat kunnen wij tegenkomen in Leviticus 11. Leest u maar mee: “En van deze vogelsoorten moet u een afschuw hebben; ze mogen niet gegeten worden, ze zijn iets afschuwelijks: de arend, de lammergier, de monniksgier, de buizerd, elke soort kiekendief, elke soort raaf, de struisvogel, de velduil, de meeuw, elke soort valk, de steenuil, de visarend, de ransuil, de kerkuil, de kraai, de aasgier, de ooievaar, elke soort reiger, de hop en de vleermuis”[1].
Het lijkt erop dat dit een tamelijk willekeurige opsomming van beesten is. Toch is er een overeenkomst: alle opgesomde vogels leven van aas of levende prooi. Dat betekent dus dat zij het bloed van andere dieren eten. En dat is iets dat de Here verboden heeft.
Wat is de achtergrond van de voedselwetten? Daarover doen heel wat theorieën de ronde.
Sommigen zeggen: dieren worden als onrein beschouwd, wanneer het eten ervan nadelig kan zijn voor de gezondheid.
Er wordt gezegd: dieren zijn onrein als zij kunnen worden geassocieerd met afgoden van buiten Israël.
Er wordt gezegd: de voedselwetten zijn bedoeld om de Israëlieten gehoorzaamheid en heiligheid te leren. Zij moeten leren om te zeggen: God wil het – punt.
Er wordt gezegd: onreine dieren ‘vertegenwoordigen’ de zonde; reine dieren zijn vaak een symbool voor een Goddelijk gebod dat onderhouden moet worden.
Er wordt gezegd: onreine dieren staan in verbinding met de dood; reine dieren zijn verbonden met het leven.
Er wordt gezegd dat de verklaring moet worden gezocht in de natuurlijke voedingsmiddelen die beschikbaar zijn. De voedselwetten worden geformuleerd vanuit de omstandigheden waarin men zich bevindt.
Er wordt gezegd: elke categorie dieren heeft een eigen wijze van voortbeweging – vogels hebben twee vleugels om te vliegen en twee poten om op te lopen; vissen hebben schubben ter bescherming en vinnen om mee te zwemmen; landdieren hebben hoeven om mee te lopen. Reine dieren beantwoorden aan deze standaarden. Dieren die buiten deze categorieën vallen zijn echter onrein: vissen zonder schubben en vinnen; vliegende insecten met meer poten enzovoort.
Er wordt gezegd: die opsommingen in Leviticus 11 zijn vooral om een ongeremde jacht te voorkomen.
Er wordt gezegd: in Leviticus 11 gaat het om heelheid, heiligheid en integriteit.
Men kan concluderen: “God laat (…) door een volk, dat de voedselwetten onderhoudt, zien wat zijn bedoeling met de wereld is: Hij is de God van het leven, de orde en de vrijheid. De onreine dieren symboliseren dat wat niet zijn wil weerspiegelt: dood, wanorde en slavernij”[2].
Onze God is de Heer van het leven. Van het geordende leven, wel te verstaan. En juist dat geordende leven geeft vrijheid. Dat is de vrijheid die de profeet Micha in hoofdstuk 6 bedoelt: “Waarmee zal ik de HEERE tegemoet gaan en mij buigen voor de hoge God? Zal ik Hem tegemoet gaan met brandoffers, met eenjarige kalveren? Zou de HEERE behagen scheppen in duizenden rammen, in tienduizenden oliebeken? Zal ik mijn eerstgeborene geven voor mijn overtreding, de vrucht van mijn moederschoot voor de zonde van mijn ziel? Hij heeft u, mens, bekendgemaakt wat goed is. En wat vraagt de HEERE van u anders dan recht te doen, goedertierenheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God”[3].
Gods volk moet leren dat afgoden niets waard zijn. In de praktijk van het kerkelijk leven heb je er niks aan. Die afgoden breken de kerk alleen maar af.
Gods volk moet zich realiseren dat het apart gezet is. Elke poging om een beetje op de onchristelijke wereld te lijken strandt. In de kerk geldt namelijk: alles of niets.
Gods volk moet beseffen dat het houden van Gods geboden pas echt tot leven leidt. Zoals bijvoorbeeld de dichter van Psalm 119 het zegt:
“Mijn ziel kleeft aan het stof;
maak mij levend overeenkomstig Uw woord.
Ik heb U mijn wegen verteld en U hebt mij verhoord;
leer mij Uw verordeningen.
Geef mij inzicht in de weg van Uw bevelen,
dan zal ik Uw wonderen overdenken”[4].
Leven zoals God het bedoelt heeft: dat is geen ver-van-ons-bed-show. Dat doen we in de omstandigheden van alledag. Niet alleen maar in het Bijbellezen en in de Bijbelstudie, maar in ons dagelijks werk: op kantoren, in bedrijven, langs de weg.
Alle door God uitverkoren mensen moeten beseffen dat zij rentmeesters zijn van de schepping die de Creator van hemel en aarde gemaakt heeft. ‘Je moet wat bereiken’. zeggen de mensen. Echter – druk bezig zijnde, gaat het er soms hard aan toe! Niet voor niets noteert de Prediker: “Indien u onderdrukking van de arme en beroving van recht en gerechtigheid in het gewest ziet, wees dan over dat verschijnsel niet verbijsterd. Want een hooggeplaatste let op een andere hooggeplaatste, en nog hoger geplaatsten letten op hén”[5].
In de kerk moet het anders toe gaan. Gods kinderen zijn rentmeesters: zij beheren de schepping die de Here hen ten gebruike heeft gegeven. Als het goed is vinden zij hun levensopdracht in Romeinen 12: “Heb een afkeer van het kwade en houd vast aan het goede”[6].
Nog één keer gaan we terug naar die tegenstelling: rein-onrein. Als het daarom gaat, spreekt onze doop boekdelen. De Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt daarover: Christus heeft “geboden al de zijnen te dopen in de naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest -Mattheüs 28:19-, met gewoon water. Daarmee geeft Hij ons te verstaan: evenals het water waarmee de dopeling overgoten en voor aller ogen besprenkeld wordt, de onreinheid van het lichaam afwast, zo bewerkt het bloed van Christus hetzelfde van binnen, in de ziel, door de Heilige Geest; het besprenkelt de ziel en zuivert haar van zonden en doet ons van kinderen des toorns opnieuw geboren worden tot kinderen van God. Wij worden evenwel niet door het water als zodanig van onze zonden gereinigd, maar door de besprenkeling met het kostbaar bloed van de Zoon van God. Hij is onze Rode Zee, waar wij doorheen moeten gaan om te ontkomen aan de tirannie van Farao — dat is de duivel — en binnen te gaan in het geestelijke Kanaän. De dienaren van hun kant geven ons alleen het sacrament, dat zichtbaar is, maar onze Here geeft wat door het sacrament wordt aangeduid, namelijk de onzichtbare genadegaven. Hij wast onze ziel en reinigt haar grondig van alle onreinheden en ongerechtigheden. Hij vernieuwt ons hart, schenkt ons volkomen troost en geeft ons vaste zekerheid van zijn vaderlijke goedheid. Hij doet ons de nieuwe mens aan en Hij trekt ons de oude mens uit met al zijn werken”[7].
Het geheel overziende kunnen we zeggen: dat vogelpark in Leviticus 11 is reuze educatief!
Noten:
[1] Leviticus 11:13-19.
[2] Excurs ‘Rein en onrein’. Te vinden in de onlineversie van de Studiebijbel.
[3] Micha 6:6, 7 en 8.
[4] Psalm 119:25, 26 en 27.
[5] Prediker 5:7.
[6] Romeinen 12:9 b.
[7] Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 34.