gereformeerd leven in nederland

13 juli 2018

Permanente troost

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 07:00
Tags: , , ,

“Want alle vlees is als gras en al de heerlijkheid van de mens is als een bloem in het gras. Het gras is verdord en zijn bloem is afgevallen. Maar het Woord van de Heere blijft tot in eeuwigheid. En dit is het Woord dat onder u verkondigd is”.

Hierboven staan woorden uit 1 Petrus 1[1].

Het kost u, mag ik aannemen, weinig moeite om u daar iets bij voor te stellen. Sterke mensen worden zo maar zwak. Leidinggevende figuren worden soms in korte tijd afhankelijke types. Bijvoorbeeld omdat hun lichamelijke krachten afnemen. Of omdat zij dementeren.
Maar het Woord van God is nimmer aan slijtage onderhevig!

Vandaag vestig ik graag uw en mijn aandacht op de manier waarop deze woorden ons kunnen troosten.

Wat is 1 Petrus eigenlijk voor een brief?
Een internetencyclopedie leert ons: “De eerste brief van Petrus (vaak kortweg 1 Petrus genoemd) behoort tot de algemene zendbrieven in het Nieuwe Testament van de Bijbel. Traditioneel wordt aangenomen dat de brief rond 60 na Christus werd geschreven door de apostel Petrus vanuit Rome. Anderen dateren de brief later; zij beschouwen de inhoud niet zozeer als een weerspiegeling van het begin van de vroegchristelijke traditie, maar veelmeer als verdere uitwerking ervan en menen dat hij geschreven is aan het einde van de eerste of het begin van de tweede eeuw”[2].
Hoe dat zij: het is dus al een heel oud geschrift.

En wat gebeurt er in de woorden waarmee dit artikel begint?
De boodschap is daar: kijk vooral niet naar mensen. Voordat je ’t weet zijn zij oud en verzwakt. Lees daarentegen maar veel in de Bijbel. De inhoud daarvan is altijd toepasbaar in de wereld waarin jij leeft. Gods Woord is oud, maar altijd modern.

In de kerk moet altijd de Bijbel open[3].
En één ding is zeker: de kerk is er altijd.

In de Heidelbergse Catechismus belijden wij “dat de Zoon van God uit het hele menselijke geslacht Zich een gemeente, die tot het eeuwige leven uitverkoren is, van het begin van de wereld tot aan het einde vergadert, beschermt en onderhoudt”.
Kerkmensen spreken, ieder voor zich, onomwonden uit “dat ik van deze gemeente een levend lid ben en eeuwig zal blijven”[4].
Ziet u dat? Of u nu op de aarde leeft, of in de hemel – een kerkmens blijft u altijd.

Met de Nederlandse Geloofsbelijdenis komen we er rond voor uit dat “deze kerk er is geweest vanaf het begin van de wereld en er zal zijn tot het einde toe. Want Christus is een eeuwig Koning, die niet zonder onderdanen kan zijn. Deze heilige kerk wordt door God staande gehouden tegen het woeden van de hele wereld, hoewel zij soms een tijdlang zeer klein en ogenschijnlijk verdwenen is”[5].

Nee, dat is geen grootspraak.
Want onze Heiland heeft in Mattheüs 16 over Zijn gemeente zelf gezegd: “…en de ​poorten​ van de hel zullen haar niet overweldigen”[6].

Die woorden uit 1 Petrus 1 zeggen iets over kerkgeschiedenis.
Wie onsympathiek wil doen, kan natuurlijk zeggen: bestudering van de geschiedenis van de kerk heeft, op de keper beschouwd, niet zo heel veel zin. Immers: Gereformeerde wetenschappers komen toch altijd op hetzelfde punt uit. En trouwens: zijn bovenbedoelde wetenschappers niet vooral zelfbevestigend bezig? Zo van: zie je wel, wij hebben gelijk? Oftewel: wij zitten goed, dat dachten wij al…
Wie zo denkt gaat de verkeerde kant op.
Want de vragen moeten wezen:
* op welke manier heeft Jezus Christus aan Zijn kerk gewerkt?
* en wat kunnen wij daar vandaag van leren?

Als wij naar het doen en laten van de kerk kijken, zien wij weinig luisterrijks.
Ach, ik wijs slechts op 2 Samuël 11. Dat is dat hoofdstuk waarin wij lezen over de gemene manier waarop koning David zorgt dat Uria de dood vindt, zodat David er zelf met de weduwe, Bathseba, vandoor kan gaan.
Wie de kerkgeschiedenis bestudeert, oefent zichzelf in bescheidenheid. Als het goed is, tenminste.

Wij leven in een tijd waarin de Nederlandse kerkgeschiedenis niet al te overzichtelijk is. Zeker in orthodox-Gereformeerd Nederland hangt de zaak, om het zo maar te zeggen, met een heleboel dunne draadjes aan elkaar.

En toch is er hoop.
Want Gods Woord wordt altijd verkondigd, zolang de wereld bestaat.
Kinderen van God mogen in gebed gaan. Paulus deed dat vroeger ook. Hij deed dat – in de woorden van Efeziërs 3 – “opdat u ten volle zou kunnen begrijpen, met alle ​heiligen, wat de breedte en lengte en diepte en hoogte is, en u de ​liefde​ van ​Christus​ zou kennen, die de kennis te boven gaat, opdat u vervuld zou worden tot heel de volheid van God”[7].
Laten wij maar niet teveel kijken naar de mensen in de kerk.

Laten we ons maar concentreren op de Heiland.
Een Gereformeerde theoloog zei over onze Redder eens: “Christus kocht zich door zijn lijden en sterven aan het kruis zijn kerk tegen de prijs van zijn bloed. Zo is Hij onze Eigenaar geworden. Van ons persoonlijk. En van de gemeenschap der heiligen. Eigenaar van die gemeente, die niet een ongrijpbare, nevelachtige grootheid is, maar van die gemeente zoals ze op de eerste nieuwtestamentische pinksterdag bijeen was in Jeruzalem en zoals zij bijeenkwamen in Antiochië en in Alexandrië, en later weer in Genève en in Dordrecht, in Ulrum en in Amsterdam en zoals ze nóg bijeenkomt”[8].

Zo wordt de stemming in de kerk op slag een stuk beter. Want zij weet: wij genieten speciale bescherming van de machtigste Man in hemel en op aarde

Zo wordt de kerk getroost.
Zo kan de kerk verder. Zelfs in 2018.

Noten:
[1] 1 Petrus 1:24 en 25.
[2] Geciteerd van https://nl.wikipedia.org/wiki/Eerste_brief_van_Petrus ; geraadpleegd op vrijdag 29 juni 2018.
[3] In dit artikel gebruik ik onder meer: J. Kamphuis, “Een uitgemaakte zaak; een keuze uit de artikelen van Prof. J. Kamphuis aangeboden bij zijn afscheid als hoogleraar door het Studentencorps Fides Quadrat Intellectum”. – Kampen: Uitgeverij Van den Berg, 1987. – p. 7-13. Uit die publicatie gebruik ik een toespraak die J. Kamphuis hield op een Schooldag in 1974.
[4] Heidelbergse Catechismus – Zondag 21, antwoord 54.
[5] Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 27.
[6] Mattheüs 16:18 b.
[7] Efeziërs 3:18 en 19.
[8] Dit zijn woorden van professor dr. J. Kamphuis. In: “Een uitgemaakte zaak”, p. 13.

Geef een reactie »

Nog geen reacties.

RSS feed for comments on this post. TrackBack URI

Plaats een reactie

Blog op WordPress.com.