Dat de zegswijze ‘Vroeger was alles beter’ niet klopt, is zo langzamerhand wel tot het merendeel der wereldburgers doorgedrongen.
Voor wie dat nog niet gelooft, kan het onderstaande wellicht tot enige hulp zijn.
Wij gaan vandaag terug naar maandag 25 januari 1971.
De editie van het Nederlands Dagblad die op die dag verschijnt telt vier pagina’s.
Op pagina 2 staat de rubriek ‘In het blikveld’. Daarin beschrijft Waarnemer wat hij in zijn blikveld heeft. Voor de goede orde: Waarnemer is een pseudoniem van de Gereformeerde journalist A.A. Basoski (1914-1995).
Waarnemer noteert onder meer het volgende.
“Alleen dienen we wel te bedenken dat, al spreekt men over: ‘nieuwe tijden nieuwe zeden’, de normen precies eender blijven, ook al wil de mens graag andere normen aanleggen en ook al wil men vandaag veelal van geen normen weten. Inzoverre er sprake is van menselijke normen kan men de wijziging daarvan accepteren, maar er zijn ook vaste schriftuurlijke normen en die wijzigen niet.
En als men eerlijk is dan zal men moeten toegeven dat het voorheen ook niet alles was. In wezen verandert er niet zoveel, al kan de verschijningsvorm brutaler en opener zijn.
Zo is de jeugd van vandaag niet slechter te noemen dan de jeugd van vroeger. Alleen komt de jeugd vandaag met de zaken veel brutaler en opener naar voren. Het gezag op school b.v. wordt op een krasse manier aangetast, maar vroeger deed men dit ook, doch toen gebeurde het meer bedekt”.
Een zekere openheid is, naar het mij voorkomt, niet verkeerd. Nee, wij hoeven natuurlijk niet alles op straat te gooien. Maar het meestal beter om allerlei zaken te benoemen. Wie teveel zaken onder het tapijt schuift, ziet later zoveel oneffenheden op de vloer dat lopen hinderlijk wordt.
Daarom is, wat mij betreft, de nuchterheid der Waarnemer te waarderen.
De Waarnemer zet in januari 1971 de zaak in perspectief. Dat doet hij als volgt.
“Er is van deze tijd veel kwaads te zeggen en vooral ook van de mens van vandaag, maar er is ook veel goeds te zeggen van deze tijd, inzoverre als we zien dat er uit de schepping gehaald wordt wat God erin gelegd had. De ontwikkeling gaat zeer snel. De tijd is kort en de dagen zijn boos. Het wijst alles op de korte, korte tijd dat Hij die te komen staat zal verschijnen. Alles heeft haast, omdat Hij haast heeft.
De ‘goeie ouwe tijd’ kunnen we niet vasthouden, maar de goede nieuwe tijd komt!”.
De Waarnemer lijkt aan 1 Corinthiërs 7 te denken. In dat Schriftgedeelte lezen we onder meer: “Dit bedoel ik, broeders: de tijd is kort. Ten slotte, laten zij, die een vrouw hebben, zijn als zonder vrouw; die wenen, als weenden zij niet; die blijde zijn, als waren zij niet blijde; die kopen, als zouden zij er niets van behouden; die van de wereld gebruik maken, als zouden zij haar niet ten einde toe gebruiken. Want het uiterlijk van deze wereld is bezig te verdwijnen”[1].
Misschien denkt de scribent in het Nederlands Dagblad ook aan Psalm 37:
“De Here kent de dagen der vromen,
en hun erfdeel zal voor altoos bestaan;
in boze tijd zullen zij niet beschaamd worden,
in dagen van hongersnood zullen zij verzadigd worden”[2].
En ook aan Spreuken 15:
“Al de dagen van de ellendige zijn boos,
maar voor de blijmoedige is het altijd feest.
Beter is een weinig in de vreze des Heren,
dan een grote schat en onrust daarbij”[3].
Waarschijnlijk denkt de Waarnemer ook aan Hebreeën 10: “Want gij hebt volharding nodig, om, de wil van God doende, te verkrijgen hetgeen beloofd is. Want nog een korte, korte tijd, en Hij, die komt, zal er zijn en niet op Zich laten wachten, en mijn rechtvaardige zal uit geloof leven”[4].
En wellicht zelfs aan die bekende woorden uit Openbaring 21: “En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig”[5].
Waarnemer noteert verder onder meer: “In deze jachtige tijd heeft de mens met al z’n ‘vrije’ tijd geen tijd meer om naar de kerk te gaan. De kerken lopen leeg. Dat is ook een teken des tijds. In dit opzicht kunnen we spreken van de goede oude tijd, toen men nog wel naarstig naar de kerk ging. Daar is de plaats waar God Zijn volk wil ontmoeten”.
Dit alles is voor de scribent een opstapje voor een verhaal dat te maken heeft met een Amerikaans onderzoek waaruit zou blijken dat kerkgangers gezonder zijn dan mensen die des zondags in hun comfortabele fauteuil blijven hangen.
Het betreffende onderzoek werd geleid door dr. Comstock[6].
De Waarnemer schrijft:
“Wij moeten God zoeken, maar er is verschil in zoeken. Als de Schrift over zoeken spreekt dan is dat een zoeken met zekerheid van vinden. Als de wereld spreekt over zoeken, dan is dat een zoeken in onzekerheid. Wij moten de Heere zoeken terwijl Hij te vinden is. Daar waar Hij Zich laat vinden. Maar in de religieuze wereld van vandaag is het zoeken een modegril geworden. En een onderherder doet eraan mee, in plaats van de grazige weide aan te wijzen. Kijk, dan kan men wel eens verzuchten: o, die goede oude tijd!
De kerkgang is een goede gewoonte. De Heiland ging ook naar gewoonte naar de synagoge. Een gaan uit gewoonte – omdat anderen er anders wat van zouden kunnen zeggen of omdat men niet uit de toon wil vallen – is verkeerd. Het is niet een moeten, maar een mogen en daarom ook een moeten.
Dr. Comstock van de John Hopkins universiteit in Baltimore heeft echter nog een andere reden uitgevonden voor het kerkgaan. Hij meent op grond van een onderzoek te kunnen stellen, dat kerkgang goed is voor lichaam en ziel. Dat zal zeker waar zijn als er goed gepreekt wordt. Dat wil zeggen als de Schrift goed wordt geopend. Als het Woord recht wordt gesneden zeiden onze vaderen, in navolging van de Schrift. Wie b.v. verteerd wordt door haat moet door het Woord genezen worden. En dat is heilzaam ook voor het lichaam, want nijd is verrotting van het gebeente, zegt de Schrift.
Maar zo bedoelt dr. Comstock het niet. In het tijdschrift ‘Time’ zegt hij, dat mensen die geregeld naar de kerk gaan, minder vatbaar zijn voor verkalking van de kransslagader en daarmee voor hartaanvallen. Uit een onderzoek dat hij in het district Washington in Maryland had verricht, was gebleken dat er gemiddeld per jaar 500 van de 100.000 zondagse kerkgangers aan deze ziekte sterven. Van de 100.000 mensen die minder dan eens per week naar de kerk gingen, waren dit er 900.
Zijn onderzoek had ook aangetoond, dat mensen die regelmatig naar de kerk gaan, minder kans hebben op andere hartziekten, levercirrose, tuberculose, bepaalde vormen van kanker en chronische bronchitis. Ook waren zij minder geneigd zelfmoord te plegen en minder vaak betrokken bij dodelijke verkeersongelukken.
Dat laatste is heel goed mogelijk. Het Woord Gods zal iemand bewaren voor zelfmoordpoging en het leert de mens ook om zichzelf en anderen niet nodeloos in gevaar te brengen. Maar die andere resultaten van het onderzoek kunnen we gerust verwijzen naar wat men onder toevalligheden rangschikt, al gebeurt er in strikte zin niets bij geval.
Maar waarom zou een kerkganger minder vatbaar zijn voor tbc dan een niet-kerkganger? Hier geldt het woord van de Prediker: ‘Alles is gelijk voor allen, eenzelfde lot treft de rechtvaardige en de goddeloze, de goede en de reine, alsook de onreine; hem die offert en hem die niet offert; het gaat de goede evenals de zondaar hem die zweert, als hem die de eed schuwt. Dit is het ergste dat onder de zon geschiedt: dat allen eenzelfde lot treft’.
En toch is er verschil. Ook daarvan weet de Prediker te spreken: ‘Nochtans weet ik, dat het de Godvrezenden wel zal gaan omdat zij voor Hem vrezen; de’ goddeloze daarentegen zal het niet wel gaan en hij zal zijn levensduur niet verlengen als de schaduw, omdat hij voor God niet vreest’.
Kerkgang is plicht, een heilzame plicht, maar men moet er geen tovermiddel van maken”.
Studies als die van dr. Comstock zijn er veel meer.
Neem nu dit bericht uit 2012: “Volgens een Noorse studie hebben mannen en vrouwen die naar de kerk gaan een lagere bloeddruk. Hoe vaker men naar de kerk gaat, hoe lager de bloeddruk.
Het onderzoek werd uitgevoerd in Nord-Trøndelag waar 90% van de bevolking behoort tot de (Protestantse) Noorse staatskerk. 4% van de bevolking gaat wekelijks naar de kerk”[7].
Of dit bericht, uit 2013.
“Wekelijks naar de kerk gaan is goed voor je gezondheid. Dat schrijft Tanya M. Lurhmann, een Amerikaanse antropoloog, in een column op de website van de New York Times. Daarin legt zij uit wat de voordelen zijn van het naar de kerk gaan. Regelmatige kerkgang versterkt het immuunsysteem en verlaagt de bloeddruk. Het voegt twee tot drie jaar toe aan je leven. De relatie tussen kerkgang en gezondheid is echter niet helemaal duidelijk”[8].
In het bovenstaande refereert de Waarnemer terecht aan Prediker 8 en 9[9].
Laten wij het er maar bij houden: de Godvrezenden zal het wel gaan.
En verder?
Laten wij maar gewoon Paulus’ woorden in Romeinen 8 repeteren: “Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here”[10].
Noten:
[1] 1 Corinthiërs 7:29, 30 en 31.
[2] Psalm 37:18 en 19.
[3] Spreuken 15:15 en 16.
[4] Hebreeën 10:36, 37 en 38.
[5] Openbaring 21:5.
[6] Zie voor meer informatie over dr. Comstock http://www.jhsph.edu/news/stories/2007/comstock.html . Geraadpleegd op vrijdag 8 januari 2016. Deze internetpagina is Engelstalig.
[7] Zie http://www.gezondheid.be/index.cfm?fuseaction=art&art_id=10923 . Geraadpleegd op vrijdag 8 januari 2016.
[8] Zie http://www.eo.nl/geloven/nieuws/item/kerkgangers-zijn-gezonder/ . Geraadpleegd op vrijdag 8 januari 2016.
[9] Achtereenvolgens citeert hij Prediker 9:2 en 3 a, en Prediker 8:12 b en 13.
[10] Romeinen 8:38 en 39.