gereformeerd leven in nederland

30 juni 2015

Non-conformisten

Allen kennen wij de vijfde bede uit het Onze Vader: “Vergeef ons onze schulden…”. Die bede houdt volgens de Heidelbergse Catechismus in: “Wil ons, arme zondaren, om het bloed van Christus geen van onze misdaden toerekenen en ook niet de slechtheid die altijd nog in ons is, zoals wijzelf ook als een bewijs van uw genade in ons opmerken, dat wij het vaste voornemen hebben onze naaste van harte te vergeven”[1].

Daar staan zware woorden.
Zondaren!
Misdaden!
Slechtheid!
Als het perspectief in ons leven van onszelf afhankelijk was, kwam er werkelijk niets van terecht. Ons bestaan eindigde roemloos. Eindeloze ellende zou slechts ons deel wezen.

Wat een heerlijkheid is het dan om te zien dat in de Catechismus ook Gods genade aan de orde komt!
Wie die genade kent, neemt zich steeds weer voor om ruzies bij te leggen en zijn vijanden te vergeven.

Mensen die vergevingsgezind zijn lijken echter steeds zeldzamer te worden. Wie zachtmoedigheid en rust uit wil stralen, is in onze wereld bijna een non-conformist. Iemand die tegen de draad in is, dus.

Deze constatering brengt mij vandaag bij een artikeltje uit het Nederlands Dagblad.
In dat stuk komt Bert de Leede aan het woord. Deze docent nam onlangs afscheid van de Protestantse Theologische Universiteit[2].
Dr. De Leede pleit voor “een ‘opziener’: een bisschopachtige figuur in de protestantse kerken. ‘Iemand die actief met predikanten meedenkt en hen aanmoedigt, maar die ook het mandaat heeft om te zeggen: nu ergens anders heen, anders ga je eraan onderdoor, of anders gaat je gemeente kapot’”.
Doctor de Leede ventileert in het vorenstaande een opmerkelijke opinie.
Maar mijn ogen blijven haken bij een volgend citaat van de PThU-docent.
Dat is dit:
“Er moet volgens De Leede een nieuw type predikant opstaan. Een sterke persoonlijkheid met een levend geloof, die tegenover de moderne cultuur durft te staan, maar ook tegenover zijn gemeente. ‘De predikant van de toekomst is apostel en non-conformist’, zegt De Leede”[3].

Daar hebt u weer dat woord: non-conformist.
De moderne dominee moet, zo begrijpen we, tegen de stroom in durven zwemmen. Hij moet kritiek durven oefenen op de cultuur der eenentwintigste eeuw.
Dat klinkt chic. Maar laten we het zuiver stellen: niet alleen de dominee moet non-conformistisch wezen. Wij lezen immers in Efeziërs 4: “Maar gij geheel anders: gij hebt Christus leren kennen. Gij toch hebt van Hem gehoord en zijt in Hem onderwezen, gelijk dit de waarheid is in Jezus, dat gij, wat uw vroegere wandel betreft, de oude mens aflegt, die ten verderve gaat, naar zijn misleidende begeerten, dat gij verjongd wordt door de geest van uw denken, en de nieuwe mens aandoet, die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid”[4].
Dus: heel de kerk moet geheel anders zijn. Non-conformisme is, naar ik hoop, niet een unieke eigenschap van een begeesterde Woordverkondiger. Alle kinderen van God stellen zich, als het goed is, tegenover de wereld op!

En waarom moet de predikant tegenover zijn gemeente staan?
Dat is, als u het mij vraagt, niet de taak van de dominee.
De predikant moet als gezant van Christus het Woord van de Here uitleggen en in de gemeente neerleggen. Hij mag de beloften van eeuwig leven weer in herinnering brengen. Hij moet de kerkmensen iedere week blij nieuws vertellen. Namelijk dit: mensen, er is vergeving voor uw zonden!

U begrijpt het wellicht al: Zondag 51 van de Heidelbergse Catechismus vult inmiddels bijkans het gehele beeld.
Juist de vergeving, en de prediking daarvan, geeft een steeds groter wordende afstand tussen de wereld en de kerk. Want de wereld wordt harder. We horen dat de georganiseerde misdaad ook in ons land steeds meer onderdeel van de samenleving wordt.
In zo’n wereld proclameert de kerk het zachte evangelie van de vergeving.

De Here God zet Zijn vergevingsgezindheid tegenover onze keiharde eigenzinnigheid. Zijn vergeving staat tegenover onze zonden.
Dat moeten gelovigen helder zien. Intussen moeten zij zich niet op hun eigen positie verkijken. Terecht schreef A.L.Th. de Bruijne onlangs in een column: “Christelijke kinderen en jongeren horen al enkele decennia vooral dat ze ‘parels in Gods hand zijn’ die ‘er mogen zijn’. Zou het toevallig zijn dat zonde en vergeving uit de geloofsbeleving wegebben? Wie gehersenspoeld is met zijn eigen goedheid, zit op slot voor Gods genade. Bij al onze excuses, verzachtende omstandigheden en positieve leermomenten, blijft daarom ook dit een noodzakelijk deel van de Bijbelse boodschap: jullie zijn slecht”[5].

Wij zijn zondig, en vanuit onszelf zijn wij het niet waard om bij de Here te horen. Maar bij de Here is vergeving!
Als alle kerkmensen die belijdenis frank en vrij uitdragen, zijn zij allen non-conformisten.
Jazeker, de kerk die het zachte Evangelie verkondigt, is op heel veel punten volkomen verschillend van de wereld. Maar uiteindelijk brengt juist die ongelijkheid heerlijkheid en geluk!

Noten:
[1] Heidelbergse Catechismus – Zondag 51, antwoord 126.
[2] Dr. Bert de Leede heeft op 19 juni jongstleden afscheid genomen van de Protestantse Theologische Universiteit. Hij was daar eenentwintig jaar aan verbonden; eerst als rector van het Theologisch Seminarium Hydepark, later als universitair docent en onderzoeker.
[3] ‘Oudere’ dominees moeten op zoek naar andere plaats”. In: Nederlands Dagblad (zaterdag 13 juni 2015), p. 1.
[4] Efeziërs 4:20-24.
[5] A.L.Th. de Bruijne is hoogleraar Ethiek aan de Gereformeerd-vrijgemaakte Theologische Universiteit te Kampen. De bedoelde column is “Vergeet je slechtheid niet”. In: Nederlands Dagblad (zaterdag 13 juni 2015), p. 15.

29 juni 2015

Terreur toont tegenstelling

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , , , ,

Terreur is overal in de wereld[1]. En soms zijn er van die dagen dat de misdaad zich op lijkt te stapelen.

Afgelopen vrijdag – 26 juni – was het weer zo’n dag. Het ene nieuwsbericht was nog treuriger dan het andere.
In Koeweit-Stad was er een aanslag op een sjiitische moskee. Zevenentwintig mensen vonden de dood; honderden mensen raakten gewond.
Er was een aanslag in Tunesië, waarbij tientallen mensen werden gedood. De aanslag werd opgeëist door de terreurgroep Islamitische Staat. Het dagblad Trouw gaf melding van het betreffende bericht: “Onze broeder, de strijder van het kalifaat Abu Yihya al-Kairouni, heeft zijn doel bij het Imperial hotel bereikt ondanks ‘veiligheidsmaatregelen’, is in het bericht te lezen. De organisatie spreekt van een ‘bordeel’ waar de terrorist ‘ongelovigen’ heeft gedood”[2].
In Frankrijk werd een aanslag gepleegd bij een gasfabriek. Een werknemer onthoofdde zijn baas. Bij het hoofd van het slachtoffer werden vlaggen gevonden, met Arabische teksten er op.

Wordt terreur het kenmerk van de eenentwintigste eeuw?
Inderdaad, we moeten er zo langzamerhand rekening mee gaan houden dat terreuraanslagen ook in ons land, in onze stad, in onze buurt plaats kunnen vinden.

De dood is dus vlakbij.
Maar de opstanding ook.
In de Apostolische Geloofsbelijdenis gaat het over Jezus Christus “op de derde dag opgestaan uit de doden; opgevaren naar de hemel, en zit aan de rechterhand van God de Almachtige Vader; vandaar zal Hij komen om te oordelen de levenden en de doden”.
Dat leert ons in ieder geval dit: als het gaat over terreur en dood, dan moeten we niet eerst gaan kijken naar ons sterfmoment. We moeten niet aan kansberekening doen. We moeten beginnen bij Jezus Christus, die opgestaan is uit de doden. En we moeten rekening houden met Zijn terugkomst, om te oordelen de levenden en de doden.
Dat heeft niets te maken met vrees voor hoe het met de wereld aflopen zal. Want kinderen van God mogen zich voorbereiden op een kroningsceremonie, waar heerlijkheid en eer voorop zullen staan. Zo staat dat in de Nederlandse Geloofsbelijdenis[3].

Eigenlijk is dat heel radicaal. Radicaal in de betekenis van: de uiterste consequentie van het christen-zijn.
En juist in die uiterste consequenties zien we de wezenlijke verschillen tussen christendom en de radicale islam:
a. Christenen laten het oordeel aan God over; radicale islamieten voltrekken dat oordeel zelf.
b. Christenen bevorderen het leven van alle medemensen; radicale islamieten doden ongelovigen.

De Heidelbergse Catechismus windt er geen doekjes om: “…terwijl God afgunst, haat en toorn verbiedt, gebiedt Hij dat wij onze naaste liefhebben als onszelf, jegens hem geduldig, vredelievend, zachtmoedig, barmhartig en vriendelijk zijn, zijn schade zoveel mogelijk voorkomen en dat wij ook onze vijanden goed doen”[4].
Feit is dat de Koran zelfmoord verbiedt.
Maar daarmee is het verhaal niet uit. Een kenner van de Oosterse wereld – zo’n expert heet een oriëntalist – sprak eens: “Zonder twijfel verbiedt de Koran zelfmoord, hetgeen in ieder geval het gebruik daarvan, als middel van de meer uitgebreide missie voor de Islam, of het veilig stellen van zijn belangen – als een soort ‘bovenwettelijke noodsituatie’ – nooit verhinderd heeft. Alle klassieke traditionele collecties bevatten bepalingen over het zogeheten ‘mustahsab’, het aan gene zijde aanrekenbare. Hier zijn visies te vinden, die niet slechts de – reeds door Mohammed gepraktiseerde – moord-in-opdracht rechtvaardigen, maar ook uitdrukkelijk diegene die zich gedurende lange tijd op een gewelddaad ten gunste van de Islam voorbereidt”[5].

Het moge duidelijk zijn: tussen christenen en moslims gaapt een diepe en onoverbrugbare kloof.

Uiteraard is het mij bekend dat lang niet alle moslims zo radicaal zijn. Sterker nog: er is een hele grote middengroep die veel liever praat. Is het niet gewoon op straat, dan wel aan de al of niet ronde conferentietafel.
Het probleem met zulk een samenspraak blijft echter, dat sommige radicale moslims niet wensen te dialogiseren. Uiteindelijk zullen christendom en islam dus tegenover elkaar blijven staan. Hoe men dat ook wendt of keert, dat is onontkoombaar.

Een kloof, een scherpe tegenstelling, terreur, aanslagen: er is geen zinnig mens die daar opgewekter van wordt.
Voordat we ’t weten kan vervolgens in ons hart de gedachte opkomen dat wij later, in de hémel dus, gelukkig zullen worden. Immers, vandaag de dag, anno Domini 2015, is het nog pappen en nathouden. Al dat geweld, al die terreur…: ronduit afschuwelijk is het!

Het opvallende is echter dat, wanneer in de Heidelbergse Catechismus die bekende onderverdeling ellende – verlossing – dankbaarheid gepresenteerd wordt, dat geschiedt in de vorm van een antwoord op de vraag: “Wat moet u weten om door deze troost – namelijk die van Zondag 1 – gelukkig te leven en te sterven?”[6]. Gelukkig, notabene. Nu al.
En wat moeten wij dan weten? Welnu, wij dienen te bedenken “hoe groot onze zonden en ellende zijn”[7].
Wie enigszins beseft hoe diep de mensheid gezonken is, krijgt een beetje meer idee van de diepgang van Gods genade. In een christenleven begint het niet met plicht. Het begint met Gods genade en ons geluk. Vandaag reeds.

Goddelijke genade en daaruit volgend kinderlijk geluk staan in onze tijd scherp tegenover dure moslimplicht.
Wie werkelijk gelukkig wil worden, moet beginnen bij zijn eigen ellendige toestand.
Wie daar zijn startpunt neemt, gaat zich realiseren hoe groot Gods ontferming is. Wie beseft wat zijn eigen positie is, zet geen grote mond op om de wereld eens mores te leren. Hij houdt het eenvoudig bij ‘Here, ontferm u over ons’.

“Wat is uw enige troost in leven en sterven?”.
Die bekende vraag zit heden ten dage nog wel eens klem tussen monotonie en sleur. Maar in de actualiteit van vandaag wordt het antwoord op die vraag ‘uitgedeukt’ en opnieuw ingekleurd.

Noten:
[1] Dit artikel is een bewerking van een stuk dat ik eerder schreef. Dat stuk is gedateerd op donderdag 14 juli 2005.
[2] Zie http://www.trouw.nl/tr/nl/4496/Buitenland/article/detail/4089769/2015/06/27/Tunesie-sluit-80-moskeeen-na-terreuraanslag-op-het-strand.dhtml . Geraadpleegd op zaterdag 27 juni 2015.
[3] In artikel 37 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis belijden wij: “De gelovigen en uitverkorenen daarentegen zullen gekroond worden met heerlijkheid en eer. De Zoon van God zal hun naam belijden voor God, zijn Vader (…), en zijn uitverkoren engelen, en God zal alle tranen van hun ogen afwissen”.
[4] Heidelbergse Catechismus – Zondag 40, antwoord 107.
[5] Die deskundige is de Duitse dr. Hans-Peter Raddatz (geboren in 1941). Zie http://www.bijbelaktueel.nl/brochure/de_valse_profeet-recensie_exemplaar.pdf .
[6] Heidelbergse Catechismus – Zondag 1, vraag 2.
[7] Heidelbergse Catechismus – Zondag 1, antwoord 2.

26 juni 2015

Ander werkniveau

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , ,

“Alles is mij geoorloofd”.
Dat schrijft Paulus in 1 Corinthiërs 6[1].
Zo begint hij dat hoofdstuk. Dat is zijn inzet.
Dat klinkt mooi.
Sterker nog: dat is nieuws dat wij in de eenentwintigste eeuw met vlag en wimpel binnenhalen.
Vrijheid blijheid.
Wie doet ons wat?

Echter, de laconieke mededeling dat alles geoorloofd is kan niet fungeren als een vrijbrief om maar net te doen of onze neus bloedt, en in zomers simplisme eigen keuzes te maken.
Dat blijkt als we nog wat verder lezen in 1 Corinthiërs 6.

Paulus schrijft daar: er zijn mensen die zeggen dat aan ons lichamelijk bestaan, hier op aarde, een einde komt. Men moet natuurlijk eten, en men moet met datzelfde lichaam vandaag nog werken. Maar nu ja, morgen sterven wij. Laten we ons dus maar niet teveel zorgen maken. Alles is geoorloofd, dus: wat geeft het?
Maar dat is een verkeerde redenering.
God heeft Zijn Zoon opgewekt. En datzelfde wonder gaat Hij nog vele keren herhalen: met al Zijn kinderen namelijk.
En onze lichamen zijn nu al een deel van het lichaam van Christus. Dan kunnen wij niet zomaar alles doen wat u en ik zelf leuk of prettig vinden. Uiteraard niet.
Het staat er zo: “God heeft niet alleen de Here opgewekt, maar zal ook ons opwekken door zijn kracht. Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan leden van Christus wegnemen om er leden ener hoer van te maken? Volstrekt niet!”[2].
“Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam”[3].

Opwekking van ons lichaam: dat is een term die verband houdt met het feit dat de Heilige Geest in onze lichamen werken gaat. We krijgen Geest-elijke kracht om ons voor Hem in te zetten. De opwekking van ons lichaam is dus niet iets voor de toekomst, het gebeurt niet pas nadat wij overleden zijn. Het is, ook in 2015, een heel actuele kwestie. We zijn, zeg maar, springlevend door Zijn kracht.

Heel indringend is die tekst: “Of weet gij niet, dat wie zich aan een hoer hecht, één lichaam met haar is? Want, zegt Hij, die twee zullen tot één vlees zijn. Maar die zich aan de Here hecht, is één geest met Hem”[4].
Daar staat het: we zijn deel van het lichaam van Christus. Daar kan men zich niet zomaar aan onttrekken. Het is net zo als in het huwelijk: zo trouw als een man is aan zijn trouw, zo trouw is Christus aan Zijn gemeente en de gemeente aan Christus.
Hoererij: dat was in de maatschappij van die dagen nu niet bepaald iets om je druk over te maken. De Kanttekeningen bij de Statenvertaling zeggen dat men het toentertijd gewoonweg een ‘middelmatige zaak’ vond. Er was in Corinthe zelfs een tempel voor opgericht[5].

Onze lichamen zijn ook tempels, van de Heilige Geest namelijk. Het zijn niet zomaar zaaltjes, of huizen. Nee, het zijn tempels: ons lichaam is een heilige en voor een speciaal doel afgebakende plaats. In die tempel woont God. En Hij bepaalt er de regels.

“Alles is geoorloofd”. Laten wij maar beseffen dat daar niets vrijblijvends aan is!
God Zelf heeft een keuze gemaakt, zegt Paulus.
Weet u dat niet?
Als dat dan eindelijk goed tot u is doorgedrongen, wordt het tijd dat u, gedreven door Zijn kracht, aan het werk gaat.
En niet zo’n klein beetje ook!

We moeten niet zeggen dat we voor God moeten kiezen, of zoiets.
Dat is te slap.
We moeten Hem verheerlijken. We moeten Hem loven en prijzen. We kunnen en mogen hem Geestdriftig en op hemels niveau aanspreken.
Zulke Geestdrift is in de kerk maar moeilijk te vinden.

Globaal bezien kan men op het kerkplein drie groepen onderscheiden.
Er is veel lauwheid: een grote middengroep is het gedoe en gediscussieer op dat kerkplein zat.
Anderen zeggen: de Geest werkt. En dan bedoelen zij feitelijk dat zij iets speciaals moeten doen.
Een derde groep spreekt nogal wat bedachtzamer. Zij zeggen: ‘Je kunt niet precies zeggen: dit en dat doet de Here. En je kunt ook niet zeggen: dat kerkelijk verval komt hier of daar van. We moeten gewoon weer terug naar de basis. Dan komt het goed’.
Ik constateer, kortom:
* gebrek aan elan
* zoektochten naar ‘special effects’
* twijfel die binnen lijkt te sluipen: wat komt anno 2015 nu precies van God, en wat komt van Satan?

Laat het duidelijk wezen: ik zie het beginpunt van die drie wegen wel. Er is concentratie op eigen mogelijkheden of simpele slapte, er is soms een geweldige innerlijke aandrang om zoveel mogelijk in Gods Koninkrijk te betekenen, en daartussen in bevinden zich dan de voorzichtige analyses en de diepgaande onderzoeken.
Tegen mensen die neigen tot de sfeer in Laodicea zou ik willen zeggen: wordt toch eens wat Geestdriftiger!
De activisten zou ik willen manen tot nuchterheid: we dienen God in het leven van alledág, en daar leven we niet alleen van bijzondere effecten.
Tegen de dames en heren analyseerders zou ik willen zeggen dat we God moeten loven en prijzen. En dan denk ik werkelijk niet aan allerlei ‘evangelische’ activiteiten. Ik wil blijmoedig Gereformeerd-zijn, in het vertrouwen dat God alles bestuurt: hemel en aarde, compleet met alles wat erin en erop is. Dat laatste schrijf ik onbekommerd op, en ik wil het hier gerust nog even cursief neerzetten: alles.

Daarmee wil ik niets versimpelen.
Maar ik weet het wel zeker.
En ik vertrouw er op dat Hij dat zal blijven doen.
We hoeven het niet te hebben van humane activiteit, of bijvoorbeeld van menselijke ijver dan wel bewondering.
Toen ik eertijds belijdenis van mijn geloof deed – wij schreven zondag 17 mei 1981 – heb ik ‘ja’ gezegd.
Zeg niet: die scribent heeft dat geloof nu al ruim vierendertig jaar behouden. Dat is een misvatting. De Here heeft schrijver dezes al die jaren bij Zijn les gehouden.

“Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt?”[6].
Paulus vraagt het ons met nadruk.
Weet u dat nu nog niet?
Zo niet, dan wordt dat hoog tijd.
Want we hebben te maken met de hoge – maar evenzeer genadige – God in de hemel, Die ons nu al op Zijn werkniveau brengen wil.

Noten:
[1] 1 Corinthiërs 6:1 a.
[2] 1 Corinthiërs 6:14 en 15.
[3] 1 Corinthiërs 6:20.
[4] 1 Corinthiërs 6:16 en 17.
[5] Zie http://www.statenvertaling.net/kanttekeningen/1Ko6.htm .
[6] 1 Corinthiërs 6:19.

25 juni 2015

Uniek werk van God

God heeft Zijn kinderen geroepen[1].
Als wij iemand ‘erbij roepen’, dan is dat meestal niet zo moeilijk. We moeten onze stem verheffen. We moeten wat harder praten. Dat is alles.
Maar toen God ons riep, was dat het begin van een omwenteling die zijn weerga in de hele wereld niet kent.
Daarom staan gelovigen eigenlijk heel scherp tegenover ongelovigen: het zijn echt twee kampen.

Die omwenteling is de meest ingrijpende operatie ter wereld. Volkomen onzichtbaar, maar niettemin zeer drastisch.
In dit verband herinner ik aan een passage uit de Dordtse Leerregels. Ik citeer: “Dit is de wedergeboorte, de vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking uit de dood en levendmaking, die God zonder ons in ons tot stand brengt en waarover in de Schrift zo indrukwekkend gesproken wordt. God brengt deze wedergeboorte niet tot stand door alleen te laten prediken of een appel op ons te doen. Zij geschiedt niet op zo’n manier dat de mens, wanneer God voor zijn deel het werk voltooid heeft, nog steeds bij machte is al dan niet wedergeboren en bekeerd te worden. Nee, het is een volstrekt bovennatuurlijke, zeer krachtige en tegelijk zeer liefdevolle, wonderbare, verborgen en onuitsprekelijke werking”[2].
De God van hemel en aarde zorgt voor een structurele verandering in de levens van geroepen mensen.

Er zijn periodes waarin dat onvoldoende tot kerkmensen lijkt door te dringen.
Dan komen zij tot gedachten als: wij zijn medewerkers van God.

Wilt u een voorbeeld van zo’n gedachtegang?
Tien jaar geleden publiceerde de inmiddels geëmeriteerde Gereformeerd-vrijgemaakte hoogleraar C.J. de Ruijter een boek waarin hij een ontwerp aanbood voor theorievorming in de praktische theologie. Dat boek heet: “Meewerken met God”[3]. Zo’n titel leidt al snel tot het misverstand dat wij de Here God best een handje kunnen helpen!

Maar, zal een Bijbellezer opmerken, in de Heilige Schrift stáát toch dat wij Gods medearbeiders zijn?
Dat klopt. In 1 Corinthiërs 3 noteert Paulus: “Want Gods medearbeiders zijn wij…”[4]. Maar dat is daar geen losse kreet. Leest u maar even mee: “Wat is dan Apollos? Of wat is Paulus? Dienaren, door wie gij tot geloof gekomen zijt, en wel zoals de Here dit aan een ieder geschonken heeft. Ik heb geplant, Apollos heeft begoten, maar God gaf de wasdom. Daarom, noch wie plant, noch wie begiet, betekent iets, maar God, die de wasdom geeft. Wie plant en wie begiet, staan gelijk; alleen zal elk zijn eigen loon krijgen naar zijn eigen werk. Want Gods medearbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij”[5].
Apollos en Paulus zijn dus dienaren. God geeft de groei. God is aan het werk, en Apollos en Paulus zijn twee van Zijn instrumenten.
Vandaag de dag klinkt dat wellicht wat minderwaardig. We zijn niet gewend om mensen in de kerk een ‘hamer’ of een ‘schoffel’ te noemen; en dat hoeft wat mij betreft ook helemaal niet. Als maar wel duidelijk is, dat in 1 Corinthiërs 3 dat woord ‘medearbeiders’ geenszins aanduidt dat mensen hun eigen koers kunnen varen.

En trouwens, in Zondag 25 van de Heidelbergse Catechismus staat ook dat het geloof in ons leven komt door “de Heilige Geest, die het geloof in ons hart werkt door de verkondiging van het heilig evangelie en het versterkt door het gebruik van de sacramenten”[6][7].

Meewerken met God. Dat is nogal wat. Dan moeten we met z’n allen heel wat kunnen!
Als ik daar over nadenk en vervolgens om mij heen kijk, bevangt mij twijfel. Grote twijfel.
Want wat zijn er veel mensen, die bij tijd en wijle zeggen: ‘maar ik, ik ben niet zo’n goeie hoor!’. En dan praten ze over hun tekortkomingen, hun zwakheden en hun twijfels. Ze praten over de scheve schaats die zij ooit reden.
Trouwens: ook Paulus wist al dat dezulken bestaan. Aan de Thessalonicenzen schrijft hij: “Wij vermanen u, broeders, wijst de ongeregelden terecht, beurt de kleinmoedigen op, komt op voor de zwakken, hebt geduld met allen”[8]. Ongeregelden en kleinmoedigen hebben ook een plaats in Gods Koninkrijk. Die tekst, uit 1 Thessalonicenzen 5, staat niet voor niets als Schriftbewijs in het formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen, zoals dat in het Gereformeerd Kerkboek te vinden is[9]!

In de Dordtse Leerregels staat te lezen: “En wanneer de wil vernieuwd is, wordt hij niet alleen door God geleid en bewogen; maar door God in beweging gebracht, werkt hij ook zelf. Daarom wordt terecht gezegd dat de mens zelf gelooft en zich bekeert door de genade, die hij ontvangen heeft”[10].
Onze God heeft de leiding.
Onze God brengt ons in beweging.
Onze God schenkt ons genade.
Voelt u dat wij heel voorzichtig moeten wezen met dat woord ‘medewerkers’? Voordat u en ik het weten wekken we de suggestie dat wij bij God in en uit dienst kunnen treden. En niets is minder waar!

De God van hemel en aarde is Vader van kinderen.
Zo spreekt Hij daar bijvoorbeeld over in Jesaja 1: “Hoort, hemelen, en aarde, neig uw oor, want de Here spreekt: Ik heb kinderen grootgebracht en opgevoed, maar zij zijn van Mij afvallig geworden. Een rund kent zijn eigenaar en een ezel de krib van zijn meester, maar Israël heeft geen begrip, mijn volk geen inzicht. Wee het zondige volk, de natie, beladen met ongerechtigheid, het gebroed van boosdoeners, de verdorven kinderen. Zij hebben de Here verlaten, de Heilige Israëls versmaad, zich achterwaarts gewend”[11].
God de Vader zorgt voor Zijn kinderen.
Hij wil hen laten groeien.
Hij wil hen klaarmaken voor de hemelse volwassenheid. Leest u er 1 Petrus 2 maar op na: “Legt dan af alle kwaadwilligheid, alle bedrog, huichelarij, afgunst en alle kwaadsprekerij, en verlangt als pasgeboren kinderen naar de redelijke, onvervalste melk, opdat gij daardoor moogt opwassen tot zaligheid, indien gij geproefd hebt, dat de Here goedertieren is”[12].

God heeft ons geroepen.
En Zijn roepstem geeft aan Zijn kinderen garanties voor de toekomst.
Daarom kunnen we zonder zorgen zingen:
“Want Gij, o HERE, blijft ons dragen,
Gij zijt rechtvaardigen ten schild.
Gij zegent hen getrouw en mild
en Gij omgeeft hen al hun dagen
met welbehagen”[13].

Noten:
[1] Dit artikel is een bewerking van een stuk dat ik eerder schreef. Dat stuk is gedateerd op dinsdag 28 juni 2005.
[2] Dordtse Leerregels, hoofdstuk III/IV, artikel 12.
[3] De gegevens van dat boek zijn: Kees de Ruijter, “Meewerken met God – ontwerp van een gereformeerde praktische theologie”. – Uitgeefmaatschappij Kok ten Have, 2005. – 160 p.
[4] 1 Corinthiërs 3:9.
[5] 1 Corinthiërs 3:5-9.
[6] Heidelbergse Catechismus – Zondag 25, antwoord 65.
[7] Het was de Gereformeerd-vrijgemaakte predikant dr. M.J. Arntzen (1912-2014) die in het Nederlands Dagblad van maandag 20 juni 2005 zijn ongerustheid uitte over het boek van professor de Ruijter. Hij wees op Zondag 25 uit de Catechismus, en noteerde erbij: “En deze wedergeboorte, het wekken van het nieuwe leven, is uitsluitend het werk van God. Daar komt geen meewerking van de mens bij te pas”.
[8] 1 Thessalonicenzen 5:14.
[9] Formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen; Gereformeerd Kerkboek, p. 551.
[10] Dordtse Leerregels, hoofdstuk III/IV, artikel 12.
[11] Jesaja 1:2, 3 en 4.
[12] 1 Petrus 2:1, 2 en 3.
[13] Psalm 5:10 (berijmd; Gereformeerd Kerkboek).

24 juni 2015

Een nieuw verbond?

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , ,

Kinderen van God zijn ‘geen stokken en blokken’. Zo leerden we dat eertijds op de catechisatie[1].
Die uitdrukking heeft betrekking op uitverkorenen: op de mensen die God uitgekozen heeft om Zijn kinderen te zijn. En de term betekent dat Gods kinderen verplicht zijn om hun deel van het Verbond te verwezenlijken, ze moeten aan de Verbondseis voldoen.
Het is – om met professor K. Schilder te spreken – zo, dat “…God zekerlijk en onfeilbaar Zijn belofte vervult aan de uitverkorenen”. De professor schreef er indertijd bij dat “…wanneer Hij zoo Zijn belofte vervult en Zijn verbond bevestigt, de uitverkorenen geen stokken en blokken worden, maar dat ze verplicht zijn en gewillig om hun deel van het verbond te vervullen, dat is, om den Heere hunnen God lief te hebben met geheel hun hart, met geheel hun verstand, met geheel hunne ziel en al hunne krachten, de wereld te verzaken, hun oude natuur te dooden, en in een nieuw godzalig leven te wandelen”.
Dat zijn citaten uit een brochure uit 1952. Die publicatie is getooid met de titel “Bovenschriftuurlijke binding – een nieuw gevaar”[2].

Kerkmensen hebben dus een grote verantwoordelijkheid.
Hun hele leven lang.
Verantwoordelijkheid tegenover God is niet iets wat gelovigen waarmaken op het tijdstip dat hen goed uitkomt. Nee, het is een zaak die vierentwintig per etmaal aan de orde is.

Het verbond is door God ingesteld. Daar kan niemand omheen. Om het met de Dordtse Leerregels te zeggen: de wedergeboorte wordt door God geleid, en door Hem op gang gebracht. Vervolgens gaan we dan ook zelf aan het werk[3].
Het verbond is:
* eenzijdig in zijn ontstaan
en
* tweezijdig in zijn bestaan.

De menselijke verantwoordelijkheid in het verbond is werkelijk geen makkie.
Want die houdt onder meer in dat Gods kinderen beproefd worden.
In hun leven moeten Gods kinderen gaan tonen dat ze werkelijk op Hem vertrouwen. Ook in moeilijke tijden dus. Zij moeten laten zien dat hun leven, hun denkwereld en hun blikrichting zuiver afgesteld zijn. Zij moeten bewijzen dat hun leven goed op koers ligt.
Voor dat beproeven wordt in de kerk al sinds jaar en dag een bekende term gebruikt. Het is deze: het leven moet gelouterd worden. Dat is geen kwestie van een moment of van minuten. Dat is een kwestie die gedurende heel ons aardse leven een rol blijft spelen.

Misschien zegt iemand: beste schrijver, wat wilt u nu toch met dat verhaal over die verantwoordelijkheid? Dat kunnen wij vanuit onszelf helemaal niet aan.
Stel u gerust, beste lezer. Het is mij genoegzaam bekend dat u en ik dat niet aan kunnen.
Maar juist daarom worden we elke zondag, week aan week, jaar op jaar op onze Verbondsplichten gewezen. De Here roept ons.

Dat begint al in Genesis 3: “En de HERE God riep de mens tot Zich en zeide tot hem: Waar zijt gij?”[4].
En nog altijd komt die roep tot ons: wandel met Mij door de wereld!
Wandelen met God – daar moeten we steeds toe gestimuleerd worden. Niet voor niets praten we in de kerk vaak over roeping en uitverkiezing. Want als we niet voortdurend bij de les gehouden worden, gaan we onze eigen gang.
We gaan niet naar de kerk vanwege onze religieuze plichten, of zoiets. Of vanwege ons nette christen-zijn. Of vanwege wekelijks onderhoud aan onze ziel. We gaan niet naar de kerk vanuit eigen initiatief. Kerkgang is, goed beschouwd, een Verbondsactiviteit.

En daar, in de kerk, worden we echt serieus genomen.
Er zijn wel mensen die zeggen: geloven is zielig. Ze zeggen dan: in de kerk zitten alleen maar dociele figuren, die niets kunnen en niets weten; ze moeten iedere week ‘bijgepraat’ worden.
Maar zo is het niet.
God kent ons door en door.
Hij weet best hoe hardleers we zijn. Wij moeten aangepakt worden! Wij moeten opgevoed worden!

Er zijn in de kerkgeschiedenis mensen geweest, die zeiden: God is heel vriendelijk tegen ons. Hij zegt niet op zoetsappige toon tegen de mensen op aarde: kom maar bij Mij, dat is echt een stuk beter voor je.
In vroegere eeuwen hebben de opstellers van de Dordtse Leerregels die verkeerde redenering in fraaie volzinnen samengevat. Dat deden zij als volgt: “De genade waardoor wij tot God bekeerd worden, is niets anders dan een vriendelijk appel op ons. Sommigen leggen dit zo uit: de meest humane werkwijze bij de bekering van de mens, die tegelijk het best past bij zijn natuur, is die waarbij God met een appel tot de mens komt. Er is geen enkele reden waarom deze appellerende genade niet voldoende zou zijn, om natuurlijke mensen tot geestelijke te maken. Ja, God brengt de instemming van de wil op geen andere manier tot stand dan door zo op het gevoel in te werken”[5].
Inderdaad – in het bovenstaande treffen we een ondeugdelijke redenering aan.
Gods verbond bestaat niet bij de gratie van onze emotie, of – bijvoorbeeld – onze gedachten over filosofie en levensbeschouwing. Het verbond is niet iets waar men in vrijblijvendheid kennis van nemen kan. Integendeel! “Allen die door het evangelie worden geroepen, worden in volle ernst geroepen”[6].

Het Verbond dat de hemelse God met Zijn kinderen sloot, is een zaak van belofte en eis.
In verband met het navolgende is het belangrijk om het bovenstaande goed voor ogen te hebben.

Het Nederlands Dagblad meldt ons op zaterdag 6 juni: “De stuurgroep van de interkerkelijke Nationale Synode heeft vrijdag haar einddoel bekendgemaakt: binnen een nieuw op te richten Verbond van Protestantse Kerken en Geloofsgemeenschappen moet ruimte komen voor elkaars voorgangers en voor deelname aan elkaars avondmaalsvieringen”.
En:
“Het plan voor een federatief Verbond van Protestantse Kerken en Geloofsgemeenschappen moet verder vorm krijgen in de aanloop naar twee nieuwe edities van de Nationale Synode, in 2016 en – afsluitend – in 2018/2019”.
Nog wat verderop in het bericht staat:
“Aantrekkelijk en open aan het plan is volgens De Fijter dat afzonderlijke kerken hun structuren en zelfstandigheid behouden binnen dat Verbond”[7].
Vanuit de Nationale Synode wordt dus een verbond van kerken voorzien.

Nu kan men zeggen: zeer geachte scribent, vandaag zoekt u spijkers op laag water. Vanuit de Nationale Synode wil men een officiële overeenkomst sluiten. Láát ze toch!
Bij de Nationale Synode noemen ze dat een verbond. Nou voorúit dan! Er is toch geen reden om u daar druk over te maken? Een verbond tussen kerken is wat anders dan het verbond tussen God en mensen. Zeg nu zelf.

Maar wij moeten ons niet vergissen.
Want nog is het einde niet.
Want op de volgende pagina van dezelfde ND-editie staat nog wat meer. Daar staat te lezen: “Concreet betekent de samenwerking binnen één verbond dat protestantse kerken onderling samenwerken op missionair vlak, bij gemeentestichting en in het diaconaal werk. Daarnaast komt er dus ruimte voor elkaars voorgangers en aan de avondmaalstafel voor elkaars leden. Ook kan er ruimte komen voor verschillende visies op de doop, ‘zonder de eigen visie op te geven’”[8].

Wanneer ik dat alles bedenk, kan ik mij maar moeizaam aan de indruk onttrekken dat dat woord ‘verbond’ door de stuurgroep van de Nationale Synode heel opzettelijk gebruikt wordt. Het betreft geen verspreking. Het is geen slip of the pen.
Het idee is duidelijk. Dat kerkenverdrag is bedoeld als een nieuwe demonstratie van Gods verbond.
Ziet u hoe het verbond bijna geruisloos iets menselijks wordt?

Zending en evangelisatie zijn activiteiten waarbij in de naam van Christus wordt gevraagd: laat u met God verzoenen.
Bij de instituering van de kerk mogen we zeggen dat de Here God Zijn kinderen bij elkaar brengt.
De diaconie draagt er zorg voor dat het onderlinge dienstbetoon in de gemeente blijvende aandacht heeft; verbondskinderen worden aangespoord om in actie te komen.
De doop is het teken en zegel van de verbondsbeloften van God: vergeving van de zonden zonden en een eeuwig leven.
Het Heilig Avondmaal is bedoeld om openbaar te belijden dat de Here God alle mensen die oprecht berouw over hun zonden hebben, in genade wil aannemen. Avondmaalsgangers laten zien dat zij hun heil buiten zichzelf, bij Jezus Christus zoeken; bij de Verbondsgod. Want als ze naar zichzelf kijken overheersen ellende en verdriet.
Welnu, zulk een Gereformeerde denkwijze past in genen dele bij de ideeën van de Nationale Synode.

Over die synode schreef ik al eens: “Samen geloven: dat is mooi. Maar voor mij heeft dat grootse synodale festijn telkens iets van theater. Kijk ons eens één zijn! O, wat streven wij naar eenheid! O, wat bewegen wij druk naar elkaar toe!”.
En:
“Als men eenheid wil creëren, moeten er compromissen worden gesloten over allerlei regels die in het leven met de Here gelden. Allerlei kerkelijke regels moeten verzacht worden, of zelfs helemaal afgeschaft”[9].
Laat ik het, met een schuin oog op het bovenstaande, maar kort door de bocht zeggen: het lijkt er, wat mij betreft, op dat de stuurgroep van de Nationale Synode graag zelf wil bepalen hoe Gods verbond er uitziet, en wie in dat verbond opgenomen moeten zijn.

Echte Gereformeerden moeten het echter goed onthouden:
* het verbond is door God ingesteld
* het verbond is een zaak van belofte en eis.
* vormen van vrijblijvendheid – bijvoorbeeld federaties – passen daar niet bij.

Noten:
[1] Dit artikel is een bewerking van een stuk dat ik eerder schreef. Dat stuk is gedateerd op vrijdag 17 juni 2005.
[2] De brochure is digitaal te vinden op http://www.neocalvinisme.nl/ks/broch/ksbsb.html .
[3] Dordtse Leerregels, hoofdstuk III/IV, artikel 12.
[4] Genesis 3:9.
[5] Dordtse Leerregels, hoofdstuk III/IV, Verwerping der dwalingen 7.
[6] Dordtse Leerregels, hoofdstuk III/IV, artikel 8.
[7] “Nationale Synode streeft naar kerkelijke eenheid”. In: Nederlands Dagblad, zaterdag 6 juni 2015, p. 1.
[8] “’Ruimte op kansel en aan avondmaal”. In: Nederlands Dagblad, zaterdag 6 juni 2015, p. 2.
[9] Zie mijn artikel “Nationale Synode en reformatie”; op deze pagina gepubliceerd op donderdag 31 oktober 2013. Te vinden op https://bderoos.wordpress.com/2013/10/31/nationale-synode-en-reformatie/ .

23 juni 2015

Cultuuropdracht

Zondag 50: in de Heidelbergse Catechismus is dat de zondagsafdeling die handelt over ons dagelijks brood. “Dat wil zeggen: Wil ons zó verzorgen met alles wat wij voor ons lichaam nodig hebben, dat wij daardoor erkennen dat U de enige oorsprong van al het goede bent en dat onze zorg en inspanning en ook uw gaven ons niet baten zonder uw zegen. Leer ons daardoor ook ons vertrouwen niet langer op enig schepsel, maar op U alleen te stellen”[1].

Waar gaat het uiteindelijk om?
Antwoord: alles draait om onze cultuuropdracht.
Die opdracht vervullen kinderen van God in heel hun leven.
Die opdracht wordt uitgevoerd door de beroepsbevolking. Maar ook door mensen die, om wat voor reden dan ook, buiten het arbeidsproces staan.

Eertijds schreef een Gereformeerde journalist over de situatie van zulke mensen het volgende.
“We zijn dan onze regelmatige arbeid kwijt, onze arbeid als broodwinning. Dat is een zware zaak. Maar het gebod om te arbeiden bleef en we werden geroepen te doen wat onze hand vond om te doen. Geen loonarbeid, helaas, helaas! Maar we hebben ook daarin God te erkennen. Maar het gebod bleef en wie dat vasthoudt ziet ook altijd arbeid. En die kan er zelfs nog voor danken. Voor zijn of haar werkwereld.
Dat geldt eveneens voor de zieken en de bejaarden. Geen loonarbeid meer, maar arbeid was er wel, arbeid aangepast aan de eigen omstandigheden. Ook daarin hebben we God, de Vader, te erkennen. En dan valt er ook nog veel te danken voor de vruchten van de arbeid. Vruchten van de eigen, in het verleden gedane arbeid, of vruchten van de arbeid van anderen. Want de HEERE heeft ons niet alleen gesteld, doch in allerlei verbanden. Het arbeidsgebod heeft betrekking op heel de mensheid. En daarom mogen we tevens profiteren van de resultaten van die gezamenlijk verrichte arbeid. En we kunnen temeer danken wanneer we ook nog mogen genieten van de arbeid verricht in de gemeenschap der heiligen.
Wat valt er veel te danken! Veel meer dan in een lied kan worden uitgezegd. Veel meer dan we zelf wel opmerken of kunnen bevroeden.
Als we de HEERE maar zien en als we Jezus Christus, die het alles verworven heeft, maar zien. Dan zeggen we:
“…de HEER gaf rijke juichensstof,
om Zijne wonderen en Zijn lof,
met hart en mond te melden”.
In de vruchten op de arbeid èn in de arbeid zelf gaat het uiteindelijk om de heiliging van Gods Naam. Ons brood èn ons werk zijn geheiligd door Jezus Christus. Daar gaan we voor danken, voor die weldaden van het verbond. En daarom doen we het ook samen in de kerk.
Ik zal Uw Naam, met dankerkentenis,
verheffen, U al mijn geloften brengen;
‘k Zal liefd’ en lof voor U ten offer mengen,
in ’t heiligdom, waar ’t volk vergaderd is”[2].

Rijke juichensstof!
Het citaat waar dat woord in staat komt uit Psalm 68 in de berijming uit 1773; u kunt de woorden in vers 5 vinden.
Dankerkentenis!
Dat oude woord staat in Psalm 116 in de berijming uit 1773; het staat in vers 10.
Toegegeven – anno Domini 2015 zeggen we dat niet meer zo.
Maar die Gereformeerde journalist brengt ons wel op een hoog niveau[3]. Het gewenste, het vereiste niveau. Hij bepaalt ons bij de cultuuropdracht. Bij ons cultuurmandaat.

Even voor de goede orde: het gaat hier niet om een opdracht voor het vak cultuur op de middelbare school.
Nee, de Schriftuurlijke cultuuropdracht voert ons terug naar Genesis 1: “Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen der zee en over het gevogelte des hemels en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt”[4].
Iemand omschreef de cultuuropdracht eens zo: “God geeft de burgers – zowel ieder persoonlijk als allen samen – de taak het land in alle samenlevingsverbanden als goede rentmeesters verantwoord te beheren en zinvol te ontwikkelen. Zo levert zij tevens een bijdrage aan de harmonische ontplooiing van de gehele aarde”.

Hoe kunnen we de cultuuropdracht aanschouwelijk maken?
Denkt u maar even een meubelmaker die een kast wil bouwen. De meubelmaker weet wat hij maken wil. Welke hindernissen de meubelmaker ook tegenkomt, die kast moet en zal er komen!
In de Bijbel staat, om zo te zeggen, de opdracht en de werktekening. Gods kinderen gaan gewillig en blijmoedig bouwen.
Natuurlijk zou die meubelmaker totaal verrast wezen als die kast op een mooie dag voor hem gereed zou staan. Stel u voor: als die meubelmaker heel kritisch kijkt, ziet hij dat de kast precies zo is geworden als hij in zijn hoofd had. Tot in detail! Werkelijk prachtig!
Welnu, zoiets gaan Gods kinderen echt beleven.
Want er komt een dag dat datgene waar we zo ijverig aan bouwen, van bovenaf gegeven wordt. De Here schenkt ons de vervolmaking van onze cultuuropdracht. En wat wij dan zien, is in alles herkenbaar. We herkennen het werkplan dat in de Heilige Schrift staat, tot in detail[5]!

Als we dit alles tot ons door laten dringen, beseffen we al snel hoe ver de mensheid is weggezakt als het over de cultuuropdracht gaat.

Nee, het is niet zo moeilijk om een ver-van-ons-bed-verhaal te houden over slechte werkomstandigheden. Denkt u maar aan de bouw van voetbalstadions in Qatar. Denkt u ook maar aan de kledingindustrie en in het bijzonder aan de kledingfabrieken in Bangladesh.

Maar er is meer.
Denkt u maar aan het thema ‘pesten op de werkvloer’.
Wat?
In onze Westerse beschaving?
In Nederland?
Jazeker.
Zo’n drie weken geleden stond op de voorpagina van het Nederlands Dagblad het volgende bericht.
“Minister Lodewijk Asscher (Sociale Zaken) lanceert vandaag een campagne tegen pesten op het werk.
Honderdduizenden werknemers worden dagelijks gepest op hun werk, en kleine pesterijen kunnen voor een werknemer grote gevolgen hebben, aldus het ministerie van Sociale Zaken. Zeven miljoen collega’s hebben elke dag de kans om pesten op de werkvloer te stoppen, is de gedachte achter de campagne.
Onderdeel van de campagne is de website herkenpesten.nl. Daar kunnen werknemers en werkgevers informatie vinden over het herkennen en stoppen van pesten. Verder worden zij via radiospotjes opgeroepen pesten op het werk tegen te gaan”[6].
Laten we niet te makkelijk denken dat Nederland een beschaafde natie is, waar deze dingen wel in orde zullen wezen. De zonde is in mensenlevens diep geworteld!

Gereformeerde mensen moeten daar rekening mee houden.
Altijd weer moeten zij zichzelf laten corrigeren door het Woord van God.
Elke dag moeten zij bij de Here schuld belijden. Zij moeten zich naar God toe keren, en Hem vergeving vragen van hun zonden.
Door Zijn werk is onze arbeid nooit tevergeefs!

Geef ons heden ons dagelijks brood – dat is geen bede vanuit het moeras van de wanhoop.
Paulus schrijft in 1 Corinthiërs 15: “Maar Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Here Jezus Christus. Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here”[7].
En in Openbaring 14 leren wij: “Schrijf, zalig de doden, die in de Here sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, dat zij rusten van hun moeiten, want hun werken volgen hen na”[8].

Geef ons heden ons dagelijks brood – dat is de bede van de dag. En in die bede trilt de hoop op een heerlijke toekomst mee.
Wij moeten ons maar niet op de kast laten jagen.
We mogen weten dat het werkplan van de cultuuropdracht, zoals onze Here dat in de Heilige Schrift liet optekenen, tot in detail wordt uitgevoerd!

Noten:
[1] Heidelbergse Catechismus – Zondag 50, antwoord 125.
[2] “Danken voor gaven èn arbeid”. In: Nederlands Dagblad: gereformeerd gezinsblad, woensdag 1 november 1972, p. 1. Ook te vinden op www.delpher.nl .
[3] Het artikel is ondertekend met een initiaal: B. Waarschijnlijk betreft het de eertijds in Gereformeerd Nederland bekende journalist A.A. Basoski. Hij was vanaf 15 december 1950 redacteur bij het ND. Zijn taak bij de krant lag met name bij het kerknieuws. Na zijn pensionering verzorgde hij nog tot eind 1990 de ziekenrubriek bij het dagblad. Arend Abraham Basoski leefde van 1914 tot 1995.
[4] Genesis 1:28.
[5] Het beeld van de verraste meubelmaker ontleen ik aan: H.F. Massink, “Het GPV en het cultuurmandaat”. In: Zicht – kwartaalblad van het wetenschappelijk instituut van de SGP -, 1 april 1995, p. 28-36. De omschrijving van de cultuuropdracht is uit hetzelfde artikel afkomstig. Het artikel is ook te vinden op www.digibron.nl .
[6] “Campagne van Asscher tegen pesten”. In: Nederlands Dagblad, maandag 1 juni 2015, p. 1.
[7] 1 Corinthiërs 15:57 en 58.
[8] Openbaring 14:13.

Volgende pagina »

Blog op WordPress.com.