Als het een beetje wil moet de zondagse kerkdienst ons aanspreken[1]. Een psalm of lied moet ons raken. De preek moet met bewogenheid gebracht worden, en moet de luisteraars bovendien in beweging zetten.
Kortom: de kerk en de kerkdienst moeten veelzeggend zijn.
Aldus orakelt bijkans gans het klerikaal gepeupel.
Het is echter de moeite waard om daar enkele kanttekeningen bij te plaatsen.
In z’n algemeenheid hebben wij afgeleerd om simpelweg kinderlijk vertrouwen te hebben.
U weet het: managementtrainingen zijn er vandaag de dag niet zelden op gericht om binnen een team vertrouwen te kweken. Voordat mensen aan een dergelijke training beginnen, wordt veelal nagegaan in welke fase zij zitten. Als een trainer dat weet heeft hij het startpunt van zijn werk gevonden.
Wel, in welk stadium zitten gelovigen van 2015? Op welk punt in de wereldgeschiedenis zitten ze?
Op dit punt zwijgen gelovige mensen stil. Zij weten, om met Mattheüs 25 te spreken, de dag noch het uur waarop de Here terugkomt om de levenden en de doden te oordelen[2]. Zij vertrouwen er op dat God terugkomt. Dat weten zij zo zeker omdat zij de grote daden en de wonderen kennen die in Gods Woord beschreven zijn.
Ware gelovigen zitten, om zo te zeggen, hun leven lang dus in ‘de onbekende fase’.
Daar wordt het voor heel wat mensen niet makkelijker van.
Bij dit alles komt nog dat we allemaal geïnspireerd willen worden.
En dat betekent dan: wij moeten onszelf oppeppen. Ons hart moet geraakt worden. We zijn voortdurend op zoek naar de diepere bezieling van de kerk.
Het moet echter helder wezen: inspiratie moet de kerk niet binnen eigen muren zoeken. De kerk wordt van buitenaf bezield.
Permanent.
En met onmenselijke kracht.
Die bezieling, die inspiratie door de Heilige Geest, is vervolgens niet bedoeld voor persoonlijke prestaties.
Let u, als het daarom gaat, maar op 2 Timotheüs 3. Uit de Herziene Statenvertaling-2010 citeer ik: “Heel de Schrift is door God ingegeven en is nuttig om daarmee te onderwijzen, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de rechtvaardigheid, opdat de mens die God toebehoort, volmaakt zou zijn, tot elk goed werk volkomen toegerust”[3].
Waar het mij om gaat is dit: Gods kinderen worden niet geïnspireerd om er zelf beter van te worden. Nee, ze moeten aan het werk. Zij moeten de hun gegeven taak volbrengen.
In dit verband wijs ik ook op Handelingen 21. Daar is Paulus aangekomen in Tyrus. En over de discipelen aldaar lezen we dan: “En wij vonden de discipelen en bleven daar zeven dagen. Dezen zeiden Paulus door de Geest, dat hij zich niet naar Jeruzalem moest inschepen”[4].
Het gaat niet om de daadkracht van die discipelen zelf, maar om de Geestelijke aansturing van Paulus.
Conclusie:
* een organisatie moet, zo zegt men, van binnenuit levend worden gehouden.
* in de kerk hebben Gods kinderen de Heilige Geest ontvangen; van boven af.
Het bovenstaande betekent ook dat we moeten oppassen met al te veel menselijke planmatigheid.
Daarmee is niet bedoeld dat er geen gemeentevergadering gepland mag worden, of zoiets.
Maar menselijke langetermijnvisies horen niet in de kerk thuis. We moeten in de gaten houden dat de kerk geen bedrijf is; en dat wordt het ook nooit.
Daarom word ik vaak wat lacherig van vragen als: ‘waar willen we als kerk zijn in 2016 of 2017?’, Vragen we ons wel eens af waar God in 2016 of 2017 is? Hij is er dan nog steeds, dat is zeker!
Als kerkmensen allerlei zaken aan de orde stellen is de eerste vraag niet: wat vinden wij ervan? En de tweede vraag luidt niet: kunnen wij er wat mee?
Nee, de vraag is of de opmerkingen Schriftuurlijk zijn.
De kerk en de kerkdienst moeten veelzeggend zijn.
Zo zeggen massa’s mensen dat in dit woelig tijdsgewricht.
Ach, laten wij de zaken zuiver stellen: de kerk en de kerkdienst zijn veelzeggend. En wel omdat de Verbondsgod spreekt!
“Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt”[5]!
Noten:
[1] Dit artikel is de bewerking van een stuk dat ik eerder schreef. Dat stuk is gedateerd op woensdag 10 augustus 2005.
[2] Zie Mattheüs 25:6-12: “En midden in de nacht klonk een geroep: De bruidegom, zie, gaat uit hem tegemoet! Toen stonden al die maagden op en brachten haar lampen in orde. En de dwaze zeiden tot de wijze: Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit. Maar de wijze antwoordden en zeiden: Neen, er mocht niet genoeg zijn voor ons en voor u; gaat liever naar de verkopers en koopt voor uzelf. Doch terwijl ze heengingen om te kopen, kwam de bruidegom, en die gereed waren, gingen met hem de bruiloftszaal binnen, en de deur werd gesloten. Later kwamen ook de andere maagden en zeiden: Heer, heer, doe ons open! Maar hij antwoordde en zeide: Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet. Waakt dan, want gij weet de dag noch het uur”.
[3] 2 Timotheüs 3:16 en 17.
[4] Handelingen 21:4.
[5] Deze woorden zijn te vinden in de zeven brieven aan de gemeenten in Klein-Azië. Zie Openbaring 2:7, 11, 17 en 29; Openbaring 3:6, 13 en 22.