gereformeerd leven in nederland

28 juni 2013

Doorzicht via 1 Koningen 3

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , , , , , ,

Onze tijd vraagt inzicht. En doorzicht.
Wij worden geacht om door dingen heen te kunnen kijken.
Wat mensen zeggen, dat is natuurlijk reuze belangrijk. Maar boven hen zijn mensen die ook invloed hebben. De toezeggingen van maandag zijn op woensdag soms zomaar achterhaalde beloftes geworden.
Gebeurtenissen op dinsdag worden op donderdag weer overschaduwd door andere voorvallen. En die donderdagse voorvallen zijn plotsklaps veel belangwekkender dan de daverende dinsdagse dingen.

In zo’n tijd is het zaak om je niet te gauw op te winden.
Het is van belang om geconcentreerd te blijven kijken naar ons eigen leven, en naar de wereld om ons heen.
Krijgen wij waar we recht op hebben? Of schuilt er ergens nog een addertje onder ’t gras?
Worden onze noden niet vergeten? Zo ja, dan moeten wij ten spoedigste aan de bel trekken. Beschaafd doch beslist.

Onze tijd vraagt om weerbare mensen.
En dus is het een moeilijke tijd voor kinderen.
En voor bejaarden.
Voor zieken en voor mensen met grote lichamelijke of geestelijke beperkingen – gehandicapten, zeg maar.
Want die hebben meestal niet zo’n grote mond. Nog niet. Of: niet meer.
Heeft het leven voor hen nog wel zin? Hoe ziet de toekomst er voor hen uit?

Zo kom ik vandaag bij 1 Koningen 3.
Dat is het hoofdstuk waarin de Here bij Salomo komt. De Here zegt: “Vraag; wat zal Ik u geven?”[1].
Salomo vraagt om wijsheid: “Geef dan uw knecht een opmerkzaam hart, opdat hij uw volk richte, door te onderscheiden tussen goed en kwaad, want wie zou in staat zijn dit uw talrijk volk te richten?”[2].
“En God zeide tot hem: Omdat gij dit gevraagd hebt, en voor u geen lang leven hebt gevraagd, en geen rijkdom, en ook niet gevraagd hebt het leven uwer vijanden, maar voor u inzicht hebt gevraagd om een rechtszaak te kunnen horen, zie, Ik doe naar uw woord; zie, Ik geef u een wijs en verstandig hart, zodat uws gelijke vóór u niet geweest is, noch na u zal opstaan. En ook wat gij niet gevraagd hebt, geef Ik u, zowel rijkdom als eer, zodat onder de koningen uws gelijke niet zal zijn geweest al uw dagen. En indien gij op mijn wegen wandelt en mijn inzettingen en geboden bewaart, zoals uw vader David gewandeld heeft, dan zal Ik uw leven verlengen”[3].
Salomo wordt befaamd om zijn wijze rechtspraak.
Hij wordt een groot en invloedrijk heerser[4].

Misschien zegt een kind wel: wat moet ik nou met Salomo? – ik moet gewoon naar school.
Misschien zegt die weduwnaar wel: dat is een mooi verhaal, maar ik zit hier maar alleen te zitten.
Maar wij moeten goed zien wat daar in 1 Koningen 3 gebeurt.
Daar staat geen particulier, die toevallig een ingeving heeft die hem in zijn verdere leven op een hoger niveau brengt. Welnee. Niets daarvan!
Hier is een door de Here gegeven regent, die door de Here getooid wordt met prachtige gaven. En wat wordt de taak van die regent? Hij moet Gods volk gaan regeren. Hij moet het volk gaan leiden, waaruit de Kerkvorst voort zal komen – Jezus Christus, onze Heiland.

Wat gaat Salomo in 1 Koningen 5 doen?
Antwoord: hij gaat voorbereidingen treffen voor de bouw van de tempel.
In 1 Koningen 6 wordt druk, bijna koortsachtig, gebouwd.
In 1 Koningen 7 staat nog een perikoop over het éigen paleis van Salomo. Maar vanaf hoofdstuk 7:13 gaat het meteen weer over de tempel.
Het is alsof de Here het er bij ons in wil timmeren: mensen, let op – het gaat om de voortgang van Mijn kerkvergaderend werk!
Er wordt getimmerd aan de tempel. Maar er is méér. Veel meer. Want de Here ‘timmert’ aan de kerk.

De kinderen gaan naar school. Ze leren daar hoe je moet rekenen. En hoe je de taal moet gebruiken. En hoe zij zich moeten gedragen in de maatschappij.
Die oude weduwnaar zit in zijn stoel. Tegen het middaguur maakt hij zijn lunch klaar. Waar doet hij het allemaal nog voor?
Die oude dame ligt wellicht in het ziekenhuis. Net geopereerd. Ze moet misschien naar een verzorgingshuis om te revalideren. Zou ze haar eigen meubels nog weer terugzien? Wat is haar toekomst eigenlijk nog?

De Here werkt aan de kerk.
U zou het misschien niet zeggen. Maar het is werkelijk waar.
Misschien, heel misschien, vraagt een klein stemmetje in uw hart: bouwt de Here echt nog wel aan de kerk? Ook vandaag nog?
Ik wijs u op enkele verzen uit 1 Koningen 8: “Toen Salomo dit gehele gebed en deze smeking tot de HERE beëindigd had, stond hij op van vóór het altaar des HEREN uit zijn knielende houding, waarbij zijn handen naar de hemel uitgebreid waren en staande zegende hij de gehele gemeente van Israël met luider stem: Geprezen zij de HERE, die zijn volk Israël rust gegeven heeft volgens alles wat Hij gesproken heeft; er is niet één woord onvervuld gebleven van al zijn goede woorden, die Hij door de dienst van zijn knecht Mozes gesproken heeft[5][6].
Ziet u dat? Alles wat Mozes indertijd namens de Here heeft gezegd, dat is uitgekomen. Zo zegt Salomo het.
En wij mogen het, mutatis mutandis, nazeggen: alles wat de Here in Zijn Woord gezegd heeft, zal realiteit worden. Helemaal. Voor altijd.

Onze tijd vraagt inzicht. En doorzicht.
Wij worden geacht om door dingen heen te kunnen kijken.
En laten we ’t maar toegeven: dat lukt lang niet altijd. Sterker nog, op deze aarde mislukt dat geregeld.
Nou – dat is dan maar zo.
Want wij weten: er komt een toekomst aan die groter is dan de soms zo gammele aardse werkelijkheid. Oneindig veel groter.

En wij mogen elkaar aanvuren met de woorden van Jacobus 1: “Indien echter iemand van u in wijsheid te kort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt; en zij zal hem gegeven worden. Maar hij moet bidden in geloof, in geen enkel opzicht twijfelende…”[7].
Er is meer dan de school. Of uw stoel. Of uw ziekenhuisbed!

Noten:
[1]
1 Koningen 3:5.
[2] 1 Koningen 3:9.
[3] 1 Koningen 3:11-14.
[4] Zie 1 Koningen 3:16-4:34.
[5] 1 Koningen 8:54-56.
[6] Over 1 Koningen 8 schreef ik ook in mijn artikel ‘De tempelwijding en onze toekomst’, hier gepubliceerd op vrijdag 2 november 2012. Terug te vinden op https://bderoos.wordpress.com/2012/11/02/tempelwijding-toekomst/ .
[7] Jacobus 1:5 en 6 a.

27 juni 2013

De hoofdbrekens van D.J. Bolt

De internetpagina Eeninwaarheid.info lees ik graag.
Niet alleen omdat ik eertijds wel eens artikelen heb gepubliceerd op de voorganger van die website, Eeninwaarheid.nl. Maar ook omdat Eeninwaarheid.info een helder licht werpt op de ontwikkelingen in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). Zoals bekend ben ik binnen dat kerkverband opgegroeid; ook was ik er – tot mijn overgang naar DGK Groningen in juli 2011 – volop actief. Geen wonder dus dat ik de gebeurtenissen in de GKv nog gaarne volg.

Op 15 juni 2013 publiceert D.J. Bolt een artikel waarin hij nog één keer wil laten zien “hoe men in deze dagen probeert het gereformeerde karakter onze kerken af te breken. Daarbij focussen we ons op de betekenis die de gereformeerde belijdenis heeft en de binding daaraan”.

Hij schrijft:
“Als je nu al deze ontwikkelingen in onze kerken ziet, dan is mijn grote vraag waarom er geen opstand van gereformeerde voorgangers en kerkleden is. Laten we dit allemaal maar gebeuren? Hier past toch een luid en publiek protest? Het gaat er toch om gereformeerd en gereformeerde kerk te blijven? Om een kerk die voor ons en onze (klein)kinderen een betrouwbare Moeder is? Geen prima ballerina die op elke straathoek van de kerkstad haar vals oecumenische diensten aanbiedt maar een reine Bruid die voor haar Man versierd is, en haar kinderen voedt en verzorgt. Hoe lang laten we ons nog stenen voor brood voorzetten? Hoelang laten we toe dat het onderwijs aan de universiteit verziekt wordt? Accepteren we het dat het zo misschien in één generatie over en uit is met de gereformeerde kerken vrijgemaakt?
Waar staan we met ons allen? Zeker, we zitten niet stil. Er wordt geschreven tot de vingers blauw oplichten. We confereren jaarlijks om elkaar te bemoedigen. En wellicht gaan we het lezingencircuit van de afgelopen tien, vijftien jaar herhalen. Maar ondertussen dwaalt de hogesnelheidsafvaltrein ongeremd voort en laat al die goed bedoelde lokale boemeltjes ver achter zich.
Paulus schrijft aan Timotheüs dat God niet een geest van lafhartigheid maar van kracht, van liefde en van bezonnenheid gegeven heeft. Ik vraag me af, en sluit me daar zelf bij in, heeft zo’n geest van lafhartigheid niet in zekere mate van ons bezit genomen? Hoe kan het dat zoveel gereformeerde predikanten (van de 200) en zoveel gereformeerde mensen (van de 123.012) het er bij lijken te laten zitten? Het strijdtoneel van de kerk lijken over te laten aan de vernielers van de kerken, zie boven? Waarom zeggen gereformeerde kerken, kerkenraden en gemeenten niet: tot hier en niet verder?! Zijn we lafhartig geworden met elkaar?
Velen voelen zich vereenzaamd in onze kerken. Zien geen uitweg meer. Laten dingen gelaten over zich heen komen. Verwachten het ook niet meer van gereformeerdekerkblijven of  eeninwaarheid of verontrustengroepen. De dingen zijn immers al zo vaak gezegd. Nieuwe verhalen bevestigen de koers. Er lijkt geen houden meer aan, zo zeggen ook prominente voorgangers.
Is niet alleen daadwerkelijke reformatie, dat wil zeggen, brede terugkeer naar het Woord nodig dat ons nog kan redden van de dreigende ondergang van de kerken die ons zo lief zijn”[1].

Waarom komt er geen opstand?
Dat heb ik mij ook afgevraagd. Sterker nog, ik heb mij dat jarenlang afgevraagd.
En steeds weer hoopte ik dat er een ommekeer zou komen.
Ik hield er, globaal bezien, een vijftal denkbeelden op na.
1.
Ik hoopte dat de dominees zouden zeggen: nee, met dingen als drama, mime, combo’s en bands bieden we geen oplossing voor de interne secularisatie; we moeten weer terug naar de duidelijke lijn die getekend wordt in Schrift en belijdenis. Misschien zeggen de mensen dan wel dat we op de harde lijn zitten. Maar dat is uiteindelijk beter dan het houden van allerlei sentimentele voordrachten waarbij de mens ten diepste belangrijker is dan God.
2.
Ik hoopte dat de kerkgangers zouden zeggen: we zijn al die zogenaamd moderne dingen in de kerk zát. Het is genoeg geweest. Want van Gods Woord horen we steeds een beetje minder.
Maar dat gebeurde niet.
3.
Ik dacht: ik moet een beetje geduld hebben.
Heel veel mensen hebben nogal wat tijd nodig om te zien wat de consequenties van kerkelijke handelingen zijn.
Het zal wel weer goed komen.
Maar het kwam niet goed.
4.
Mijn vrouw en ik bleven naar de kerk gaan.
Wij bleven actief in de GKv.
Maar eerlijk is eerlijk: soms ergerden wij ons groen en geel.
5.
Uiteindelijk waren wij de ergernissen zat. Wij hadden geen zin meer in scheldpartijen waarbij de koers van de kerk centraal stond.
Wij wilden onze geloofsblijdschap niet kwijt raken.
Mede daarom vertrokken mijn vrouw en ik in 2011 naar DGK Groningen.

Nu ga ik weer naar D.J. Bolt.
In het citaat hierboven komt een keer of drie het woord ‘lafhartig’ voorbij.
Hij schrijft zelfs: “Ik vraag me af, en sluit me daar zelf bij in, heeft zo’n geest van lafhartigheid niet in zekere mate van ons bezit genomen?”.
Dat is moedig.
Het getuigt van dapperheid om van jezelf te zeggen dat je misschien te zoetsappig bent. Zouteloos. Karakterloos, zelfs wellicht.
Persoonlijk vind ik de heer Bolt overigens (nog) niet lafhartig. Jarenlang heeft hij zijn stem verheven tegen de gang van zaken in de GKv. Hij gaf blijk van grote belezenheid. En van een diep inzicht.
Nee – D.J. Bolt te Drachten is, wat mij betreft, op dit moment geen laffe man. Zeker niet.

Maar waarom zijn de heer en mevrouw Bolt nog lid van een GKv?

Natuurlijk kan ik niet in Bolt’s brein kijken. Ik weet niet wat hij denkt.
Maar ik kan mij voorstellen dat hij de gedachte is toegedaan: als ik nog GKv-lid ben, heb ik daar nog enig recht van spreken.
Ik zet daar tegenover: de GKv dwalen weg van Gods Woord; dat is – menselijk gesproken – onomkeerbaar. Wat doet Bolt daar dan nog?

Ik kan mij voorstellen dat hij de gedachte is toegedaan: als ik de GKv verlaat, raak ik veel GKv-vrienden en –kennissen kwijt.
Mijn reactie: dat hoeft helemaal niet.
Onlangs waren mijn vrouw en ik vijfentwintig jaar getrouwd. Op ons feest waren heel veel vrijgemaakte kennissen en vrienden. Er kwamen schriftelijke reacties van heel mensen die (nog) vrijgemaakt zijn. Oók uit de GKv Helpman, die wij verlaten hebben. ‘We missen jullie’, schreef iemand. Maar er was niemand die op de kaart schreef: u bent helemaal gek.
Toen wij, twee jaar geleden, de GKv verlieten waren er veel vrienden en kennissen die zeiden: dat begrijpen wij wel; jullie zijn inderdaad een beetje ‘die kant op’. De kerkelijke overgang werd vaak beschouwd als de consequentie van opinies die wij jaren lang ventileerden. Tijdens huisbezoeken. Tijdens verenigingsavonden. En op heel veel andere plekken.
Daarom noteer ik bij deze: wat doet Bolt nog in de GKv? Als hij zich onder opzicht en tucht stelt van DGK Opeinde e.o. kijkt er niemand raar op.

Ik kan mij voorstellen dat hij de gedachte is toegedaan: in de DGK zit een stelletje stijve harken.
Mijn reactie: natuurlijk is de één ‘stijver’ dan de ander. Maar dat was in de GKv ook zo.
In de DGK nemen we Schrift en belijdenis serieus. Als wij een Bijbeltekst of een belijdenis citeren, staat iedereen op scherp. Daar vinden we elkaar. Daar komen we altijd weer op terug.
In de DGK weten we echt wel wat er in de wereld te koop is. Daar lezen we ook kranten. De media worden gebruikt, inclusief de sociale.

Ik kan mij voorstellen dat hij de gedachte is toegedaan: in de DGK praten ze altijd over de ware kerk.
Mijn reactie: dat is niet waar. Maar we mijden het thema ook niet.
Want wij belijden het wel: “Wij geloven dat men nauwgezet en met grote zorgvuldigheid, vanuit Gods Woord, behoort te onderscheiden welke de ware kerk is, omdat alle sekten die er tegenwoordig in de wereld zijn, zich ten onrechte kerk noemen. Wij spreken hier niet over de huichelaars, die zich in de kerk tussen de oprechte gelovigen bevinden en toch niet bij de kerk horen, al zijn zij voor het oog wel in de kerk. Maar wij bedoelen dat men het lichaam en de gemeenschap van de ware kerk moet onderscheiden van alle sekten, die beweren dat zij de kerk zijn. De kenmerken waaraan men de ware kerk kan kennen, zijn deze: dat de kerk de zuivere prediking van het evangelie onderhoudt; dat zij de zuivere bediening van de sacramenten onderhoudt, zoals Christus die heeft ingesteld; dat de kerkelijke tucht geoefend wordt om de zonden te bestraffen. Kortom, dat men zich richt naar het zuivere Woord van God, alles wat daarmee in strijd is verwerpt en Jezus Christus erkent als het enige Hoofd. Hieraan kan men met zekerheid de ware kerk kennen en niemand heeft het recht zich van haar af te scheiden”[2].
Mijn stelling is: de DGK is momenteel de ware kerk.
Maar daar zeg ik bij: ware kerk moet je zijn; iedere dag weer. In de kerk hebben we daar een term voor: dagelijkse bekering.
En ik zeg er ook bij: er zijn velen, bijvoorbeeld in de Gereformeerde Kerken Nederland – het kerkverband waarin onder anderen de predikanten Heres, Hoogendoorn en Van der Wolf een plaats hebben – die, als u het mij persoonlijk vraagt, eigenlijk bij de ware kerk horen[3]. En ook elders zitten mensen die ik van harte in de gelederen van de DGK zou verwelkomen.

Ik kan mij voorstellen dat hij de gedachte is toegedaan: de DGK is maar klein.
Mijn reactie: dat klopt.
En als niemand de kerkelijke overgang maakt, blijven die kerken ook klein.
En dat ligt dan onder meer aan mensen als Bolt. Mensen die – soms rood van ergernis en frustratie – gewoon maar blijven zitten waar zij zitten. Omdat zij ook niet precies weten wat ze moeten doen.
Mijn vraag is: is eindeloos blijven zitten een optie? Mij dunkt: de vraag stellen is haar beantwoorden.

Ik kan mij voorstellen dat hij de gedachte is toegedaan: binnen de DGK zijn weinig actieve dominees.
Ook die constatering is juist.
Maar er wordt aan gewerkt.
Er is een Opleiding tot de Dienst des Woords. Daar wordt intensieve arbeid verricht teneinde theologiestudenten een degelijke predikantsopleiding te geven.

Ik kan mij voorstellen dat hij de gedachte is toegedaan: ik wacht op de uitkomsten van de GKv-synode van 2014.
Dat begrijp ik dan niet.
Heeft, menselijk gesproken, iemand de illusie dat de koers van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) zo wordt verlegd dat de GKv binnen afzienbare tijd het predicaat ‘ware kerk’ weer verdienen kan?
Wie die vraag onmiddellijk met ‘ja’ beantwoordt, is wel heel naïef.

Ik kan mij voorstellen dat hij de gedachte is toegedaan: het gesprek met veel vrijgemaakte broeders en zusters, inclusief plaatselijke predikanten, is nog niet geëindigd.
Mijn idee daarover is: zulk een gesprek zal nooit eindigen. Altijd weer is er een goed klinkende reden om met vrijgemaakten in gesprek te blijven. Maar intussen zit je dan wel in een kerk die steeds sneller van Gods Woord wegdwaalt. Die gesprekken zijn, naar mijn bescheiden mening, geen reden om in een GKv-kerkbank te blijven zitten.

Hierboven schreef ik het reeds: mijn vrouw en ik zijn in 2011 overgegaan naar de DGK.
Toen was de vrijmaking van 2003 al een jaar of acht geleden. Men zou dus kunnen zeggen: wij kwamen rijkelijk laat de DGK binnen.
Maar ik schrijf er bij: het is nooit te laat om de DGK binnen te gaan. Voor de heer en mevrouw Bolt niet. En voor heel veel anderen ook niet. VAN HARTE WELKOM, zou ik zeggen!
Daarbij maak ik graag de ietwat vermanende notitie: mensen, ga niet zwerven. Ga niet shoppen. Ga niet zo nu en dan naar de GKv, en bij tijd en wijle naar de DGK. Laat ik nog wat duidelijker zijn: mensen, maak een resolute overstap. Waarom zeg ik dat? Omdat het – in een samenleving die bol staat van twijfels, onzekerheid en aarzelingen – een signaal is om een kordate keuze te maken. Met besluitvaardigheid demonstreert men geloofszekerheid.

Over de DGK zou nog veel te zeggen zijn.
Bijvoorbeeld dat de situatie er niet ideaal is.
Want ook in de DGK zitten gewone, zondige mensen.
Maar vooreerst is er genoeg gezegd.

Eén ding nog.
Het hierboven bedoelde artikel van Bolt eindigt met de woorden: Kyrie eleison – Heer, ontferm u over ons.
Met die bede stem ik graag in.
Die bede geeft kinderen van God trouwens ook de kracht om te doen wat Hij van hen vraagt. Op alle terreinen van het leven. Ook op het kerkplein, dus.

Noten:
[1]
Zie http://eeninwaarheid.info/index.php?rub=12&item=833.
[2] Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 29.
[3] Om misverstanden uit te sluiten is het goed om hier te vermelden dat met ds. Heres de predikant van de Gereformeerde Kerk Zwijndrecht e.o., en de wijkgemeenten in Goes en Veenendaal wordt bedoeld; het gaat dus om ds. L. Heres. Niet te verwarren met de predikant van de DGK-gemeente te Dalfsen, ds. E. Heres!

26 juni 2013

De taak van Gereformeerde theologen

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , ,

Waarom doen Gereformeerden aan Schriftonderzoek?
Antwoord: zij willen hun Here eren. Zij willen weten hoe dat moet. Zij willen weten hoe dat in deze tijd moet.

Met dat antwoord in mijn achterhoofd las ik afgelopen zaterdag, 22 juni, een bericht in het Nederlands Dagblad.
“Draag onderzoek TU’s over aan grote universiteit” stond er boven.
Daaronder stond: “De Theologische Universiteiten in Kampen en Apeldoorn moeten hun academisch onderzoek onderbrengen bij een algemene universiteit. Volgens diverse bronnen is dat het advies van een internationale visitatiecommissie aan het adres van de theologische opleidingen in Kampen (vrijgemaakt-gereformeerd) en Apeldoorn (christelijk-gereformeerd). Het academisch onderzoek zou in ieder geval aansluiting moeten zoeken bij andere onderzoeksorganisaties binnen Nederland en andere landen in Europa, aldus de commissie, wier rapport binnenkort wordt gepubliceerd. Het rapport laakt het academische gehalte van het onderzoek binnen beide theologische opleidingen”.
En:
“Volgens rector Gerard den Hertog van de christelijk-gereformeerde Theologische Universiteit in Apeldoorn hanteerde de visitatiecommissie een ‘algemene, niet confessioneel gebonden invalshoek’ bij haar onderzoek. ‘Er zaten geen mensen in met een antenne voor het beoefenen van theologie vanuit confessioneel perspectief. Dat kleurt het rapport. Hierover verschillen wij van mening’”.
En:
“Rector Mees te Velde van de vrijgemaakte theologische Universiteit in Kampen wijst erop dat de visitatiecommissie in hetzelfde rapport constateert dat klassieke theologie, ‘verbonden met confessie en kerk’, verloren dreigt te gaan. ‘Dat is een interessante waarneming, want zij geeft steun aan wat wij in onze universiteiten doen’”[1].

De term ‘internationale visitatiecommissie’ klinkt, wat mij betreft, reuze indrukwekkend. Maar is hun advies ook zo indrukwekkend?
Het hangt er van af hoe je dat bekijkt.
Als je in de wereld mee wilt tellen, dan maakt dat advies indruk. De algemene opinie is dan namelijk normatief.
Maar het Gereformeerde Schriftonderzoek is, als het goed is, anders gericht. Het is niet gericht op de wereld. Het is gericht op de kerk. Nu het hierom gaat, wijs ik u graag op Psalm 27:
“één ding heb ik van de HERE gevraagd,
dit zoek ik:
te verblijven in het huis des HEREN
al de dagen van mijn leven,
om de liefelijkheid des HEREN te aanschouwen,
en om te onderzoeken in zijn tempel”[2].
Gereformeerden die willen onderzoeken wie God is en hoe Hij werkt, komen naar de kerk. Daar kunnen zij zien hoe groot Zijn liefde is. Daar kunnen zij zien wat Hij vandaag aan het doen is. Daar ontdekken zij wat Hij voor Zijn kinderen doet. Daar leren zij dat de wereld door Hem overeind gehouden wordt. Daar zien zij dat de niet aflatende arbeid van de Here ook betekenis heeft in hun eigen leven.

Theologie is een wetenschap. Natuurlijk.
Maar een échte theoloog weet dat hij geroepen is om het Woord van de Here te verkondigen.
Het Woord van de Here moet naar de mensen toe worden gebracht. Naar de gewone mensen, in een rijtjeshuis. Naar de arme mensen, die soms naar de voedselbank moeten gaan om nog een goede maaltijd op tafel te kunnen zetten. Naar de rijke mensen, die een huis laten bouwen onder architectuur en na zich na gedane arbeid uitstrekken in de nabijheid van de open haard. Naar de zoekers van deze aarde, die voortdurend druk bezig zijn om een Zwitserlevengevoel te ontwikkelen.
Academische theologiebeoefening is een goede zaak. Daar doe ik niets van af. Maar ten principale gaat het om het antwoord op de vraag: wat wil de Here dat wij vandaag doen?

Het antwoord op die vraag hoeft niet wetenschappelijk verantwoord te worden.
Maar het moet wel vroom zijn.
Vroom in de zin van Job 1; u weet wel: “Er was in het land Uz een man, wiens naam was Job, en die man was vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad”[3].
Vroom in de zin van Lucas 2; u weet wel: “En zie, er was een man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte de vertroosting van Israël, en de heilige Geest was op hem”[4].
Vroom in de zin van Lucas 8; u weet wel: “Dat zaad in goede aarde, dat zijn zij, die met een goed en vroom hart het woord gehoord hebbende, dat vasthouden en vrucht dragen in volharding”[5].
Vroom in de zin van Titus 1; u weet wel: “Want een opziener moet onberispelijk zijn als een beheerder van het huis Gods (…) gastvrij, met liefde voor wat goed is, bezadigd, rechtvaardig, vroom, ingetogen, zich houdende aan het betrouwbare woord naar de leer, zodat hij ook in staat is te vermanen op grond van de gezonde leer en de tegensprekers te weerleggen”[6].
Vroomheid is niet wetenschappelijk te meten. Vroomheid kent geen objectieve maatstaven. Vroomheid is geen kwestie van keurige statistiekjes. Vroomheid komt dichtbij, het is een zaak van het alledaagse leven.

De term ‘internationale visitatiecommissie’ klinkt, wat mij betreft, reuze indrukwekkend.
En het is mooi als een theologische opleiding van zo’n commissie een goede beoordeling krijgt. Wie wil er nou niet hoog op de hitlijsten eindigen?
Ach, laten Gereformeerde theologen zich er maar niet op verkijken.
Weet u nog wat Paulus de Efeziërs toewenste? Hij hoopte vurig dat Christus door hun geloof in hun harten woning maken zou. De apostel noteerde er in Efeziërs 3 bij: “Geworteld en gegrond in de liefde, zult gij dan samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods”[7].
Zegt u nou zelf – daar verbleekt een rapport van een belangrijke visitatiecommissie bij.

Hoe zullen Gereformeerde theologen in deze wereld staande blijven?
Ménselijk gesproken zou je zeggen: dat wordt niks meer. Je zou zeggen: die Gereformeerde godgeleerden worden gemangeld tussen wereldse resultaatgerichtheid en het streven naar persoonlijke successen.
Die kant moet het in Gereformeerd Nederland beslist niet op. Laten wij ons leven, ook ons theologisch leven, maar in handen van de Here leggen. En laten wij maar instemmen met de aanbidding van de hemelse God volgens Efeziërs 3: “Hem nu, die blijkens de kracht, welke in ons werkt, bij machte is oneindig veel meer te doen dan wij bidden of beseffen, Hem zij de heerlijkheid in de gemeente en in Christus Jezus tot in alle geslachten, van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen”[8].

Noten:
[1]
“Draag onderzoek TU’s over aan grote universiteit”. In: Nederlands Dagblad, zaterdag 22 juni 2013, p. 1.
[2] Psalm 27:4.
[3] Job 1:1.
[4] Lucas 2:25.
[5] Lucas 8:15.
[6] Titus 1:7, 8 en 9.
[7] Efeziërs 3:17, 18 en 19.
[8] Efeziërs 3:20 en 21.

25 juni 2013

De aansporing van Genesis 1:1

In de Heidelbergse Catechismus belijden wij “dat de eeuwige Vader van onze Here Jezus Christus, die hemel en aarde, met al wat erin is, uit niets geschapen heeft”. Zo staat dat in Zondag 9[1].

In onze tijd is die belijdenis niet zelden reden voor een heftige en diepgaande discussie.
Misschien heeft de Here, zo veronderstellen sommigen, de evolutie wel gebruikt als scheppingsmethode.
En men houdt er nog veel méér verhalen omheen.
Ik voor mij wil vasthouden aan het begin van de Bijbel: “In den beginne schiep God de hemel en de aarde”. Er zullen vast veel mensen zijn die dat te simpel vinden. God heeft ons verstand gegeven om over zulke dingen ná te denken, zo roept men vol zelfvertrouwen uit. Toch hecht ik er aan om dat eerste vers van de Bijbel gewoon te laten staan. Dat doe ik omdat het zo in de Bijbel staat. De Bijbel is Gods Woord. En daarom geloof ik wat daarin staat.
Het vasthouden aan dat eerste vers van Gods Woord komt ook voort uit een protesthouding. Heel veel vragen, redeneringen en betogen eindigen namelijk in twijfels en ongeloof.
Vorig jaar zong de cabaretier Tim van Wijngaarden in een lied: “Heidenen zijn zo erg nog niet. Goed, ze zijn niet in de Heer, maar verder zie je geen verschillen meer. Ze geloven weliswaar in evolutie en niet meer in het Bijbelse begin. Maar Andries Knevel gelooft daar toch ook al niet meer in”[2]. Daar komen mensen blijkbaar terecht als zij het scheppingswonder in twijfel gaan trekken. Zo werkt het als het gepeupel zogenaamd genuanceerd over Genesis 1, 2 en 3 gaat denken.
Alleen al dáárom denk ik dat het verstandig is om Genesis 1:1 gewoon te laten staan: “In den beginne schiep God de hemel en de aarde”[3]. Misschien vinden sommige mensen dat simplistisch. Dat zij zo.

Stél dat we het feit dat God de wereld schiep in twijfel trokken, dan stond er nog veel méér op losse schroeven.
Want wat geloven we dan nog over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde?
In Openbaring 21 is de zee opeens helemaal verdwenen.
In datzelfde hoofdstuk komt er, langzaam doch gestadig, een complete stad naar beneden. Jeruzalem wordt niet van onderaf opnieuw opgebouwd. Nee. Klaarblijkelijk wordt die stad in de hemel klaargemaakt, en vervolgens naar beneden gebracht[4].
Het dag- en nachtritme wordt doorbroken, want het duister wordt afgeschaft[5].
En in die stad staan wonderbomen die elke maand vruchten geven[6].
Ik vraag mij af: waarom zou men Genesis 1 niet, of niet helemaal, geloven en Openbaring 21 en 22 wel?

De historie die in het begin van Gods Woord opgetekend staat, komt terug in allerlei oude mythologieën[7].
In heel veel oude overleveringen hoort men motieven uit de Bijbelse geschiedenissen betreffende schepping, paradijs, zondeval, zondvloed of de torenbouw en daaropvolgende spraakverwarring in Babel.
Plato beschrijft in zijn dialogen een mythisch eiland dat Atlantis heet. Dat eiland zou verzwolgen zijn door een vloed ten tijde van Deukalion[8]. Zou Plato het oog gehad hebben op de oude wereld en de zondvloed?
Altijd en overal gaan mensen op zoek naar de oorsprong van de mens. Ze verzinnen er allerlei verhalen over.
Maar ik vraag: zou het zo kunnen zijn dat al die oude overleveringen ons weer terugbrengen naar het Woord van God?
Met betrekking tot de totstandkoming van de wereld bestaan de wildste speculaties. Maar niemand kan met zekerheid zeggen welke vermoedens op waarheid berusten.
Welnu – in de kerk laat God Zijn kinderen eenvoudigweg weten dat Hij de aarde heeft gemaakt. Die Boodschap verandert nooit. Dat bericht ondergaat nimmer een wijziging.
Waarom geloven we dat nou niet gewoon?

De wereld is door God geschapen. Gods Woord is daar duidelijk over.
Heel veel dingen blijven in het Bijbelboek Genesis echter tamelijk vaag.
Dateringen zijn er weinige.
De puriteinse anglicaan en aartsbisschop James Ussher (1581-1656) heeft eens berekend dat de zondvloed op zondag 7 december in het jaar 2349 voor Christus begon. Die zondvloed eindigde volgens hem op vrijdag 18 december 2348 voor Christus.
Ussher bouwde zijn chronologie op “vanuit het scheppingsjaar 4004 voor Christus. Die becijferde hij op basis van geslachtsrekeningen en getallen in de Bijbel. De datum van de eerste dag stelde de aartsbisschop op de avond voor 23 oktober, volgens hem de eerste zondag in de astronomische herfst. Op basis daarvan berekende hij bijvoorbeeld een specifieke datum voor de zondvloed, het moment dat Noach de ark verlaat en andere gebeurtenissen in de wereld”[9].
Hoe interessant de berekeningen van die aartsbisschop ook mogen zijn, niemand kent de precieze data van alle gebeurtenissen die in het boek Genesis beschreven zijn. De hemelse Heer heeft het niet nodig geoordeeld dat wij die data precies zouden kennen.
Daarom heeft de eerste zin van Gods Woord ook een aansporing in zich. Wij moeten geloven dat de almachtige God de wereld geschapen heeft. De Here deelt mee welk grote werk hij heeft voltooid. Maar hij heeft er niet bij verteld hoe Hij dat precies gedaan heeft. Niemand kan exact vertellen hoe Hij de schepping tot stand gebracht heeft. Niemand was er bij. Áls er al onderzoek naar wordt gedaan, blijven de uitkomsten steken in schattingen en veronderstellingen.
Daarom:
* de almachtige Schepper van hemel en aarde roept ons op om te geloven dat Hij de kosmos geschapen heeft
* de almachtige Schepper van hemel en aarde roept ons op om te geloven dat Hij door werkt totdat het nieuwe Jeruzalem uit het einde van de Bijbel werkelijkheid geworden is
en als dat zo is roept de almachtige Schepper van hemel en aarde ons ook op om te geloven dat Hij nu druk bezig is met de totstandkoming van de nieuwe wereld.

Dat ene zinnetje blijkt een proclamatie te zijn die er wezen mag: “In den beginne schiep God de hemel en de aarde”!

Noten:
[1]
Heidelbergse Catechismus – Zondag 9, antwoord 26.
[2] “Imago van christenen niet helder”. In: Reformatorisch Dagblad, 20 november 2012, p. 2. Ook te vinden op http://www.digibron.nl/search/detail/013eba1736ec338b318f9550/imago-van-christenen-niet-helder/0 .
[3] Genesis 1:1.
[4] Openbaring 21:1 en 2: “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is”.
[5] Openbaring 21:25: “…en haar poorten zullen nooit gesloten worden des daags, want daar zal geen nacht zijn”.
[6] Openbaring 22:2: “Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren”.
[7] In het onderstaande gebruik ik onder meer: Bart van den Dikkenberg, “Oeroude mythes, verbasterde feiten”. In: PuntKomma, bijlage bij het Reformatorisch Dagblad, woensdag 24 oktober 2012, p. 4 en 5. Ook te vinden op http://www.digibron.nl/search/detail/013e2f0bb870408ea3ff5ce3/oeroude-mythes-verbasterde-feiten/2 .
[8] Zie over Deukalion http://nl.wikipedia.org/wiki/Deucalion .
[9] Bart van den Dikkenberg, “Zelfs de zondvloed heeft een datum”. In: PuntKomma, bijlage bij het Reformatorisch Dagblad, donderdag 25 oktober 2012, p. 2 en 3. Zie ook http://www.digibron.nl/search/detail/013e3431ffb7f35808126461/zelfs-de-zondvloed-heeft-een-datum/1 .

24 juni 2013

Geloofsovertuiging of vriendschapsbetuiging?

Op het kerkplein circuleert een bericht over eenheid van kerken.
Rooms-katholieken en lutheranen willen “samen schuld belijden voor het zwaar beschadigen van de kerkelijke eenheid. De kerkstrijd uit de zestiende eeuw rekenen ze tot de zwarte bladzijden uit de kerkgeschiedenis van het westerse christendom”.
Daarmee is echter niet gezegd dat beide partijen de waarde van de Reformatie van 1517 gelijk taxeren. De lutheranen denken aan geloofszekerheid en vrijheid; de Roomsen betreuren het scheuren van de kerk.
Maar de Roomsen zijn wel genuanceerder gaan denken. “Luther wilde de kerk niet scheuren maar hervormen, zo erkent het Vaticaan”[1].

Wat zijn de redenen dat Roomsen en lutheranen thans toenadering zoeken?
Die redenen liggen onder meer in de omstandigheden in de wereld. “Het zwaartepunt van de kerken en het christendom is verplaatst naar het zuidelijke halfrond en bestaat bovendien uit een sterke onderstroom van charismatische christenen; daar komt nog bij dat de overwegend christelijke landen in het Westen onderhevig zijn aan ontkerkelijking en secularisatie”.
Het is tijd om samen te gedenken. Het is tijd om tekortkomingen onder ogen te zien. Het is tijd om gezamenlijk te inventariseren wat de Reformatie heeft gebracht.

De geloofsverschillen zijn er nog steeds.
Maar de manier waarop men daarmee omgaat verschilt nogal van die van vroeger.
Men wil laten zien dat men, al pratend en schrijvend, samen verder komt[2].

De constatering van de commentator van het Reformatorisch Dagblad lijkt mij juist: “Er zijn goede dingen gezegd, maar er is nog veel onopgelost”. Het RD merkt ook op dat men wel heel gemákkelijk zegt: de scheiding moet ongedaan gemaakt worden.

En er wordt bij het Reformatorisch Dagblad meer gezegd: “Binnen het orthodox-gereformeerde protestantisme bestaan veel reserves jegens de oecumenische beweging. Die huiver is begrijpelijk (…).Maar tegelijk heeft die huiver onder orthodoxe protestanten ertoe geleid dat kerken die elkaar wél zouden moeten (kunnen) vinden op het fundament van Bijbel en belijdenis, langs elkaar heen leven en weinig bereid zijn tot toenadering – zelfs niet als de secularisatie en de opkomst van het antichristelijk denken samenwerken noodzakelijk maken”[3].

Er moet meer overeenstemming komen op het kerkplein. Men hoort dat allerwegen zeggen.
Dat woord ‘overeenstemming’ komen wij tegen in 2 Corinthiërs 6: “Welke overeenstemming is er tussen Christus en Belial?”[4].
Belial: dat woord betekent eigenlijk ‘zonder nut, nietswaardig’. Waarschijnlijk gebruikt Paulus die naam als een aanduiding van Gods tegenstander, de satan[5].
Sommige uitleggers menen dat de naam ‘Belial’ verband houdt met de “zoon des verderfs” in 2 Thessalonicenzen 2: “Laat niemand u misleiden, op welke wijze ook, want eerst moet de afval komen en de mens der wetteloosheid zich openbaren, de zoon des verderfs, de tegenstander, die zich verheft tegen al wat God of voorwerp van verering heet, zodat hij zich in de tempel Gods zet, om aan zich te laten zien, dat hij een god is”[6]. Voor alle duidelijkheid: die uitdrukking ‘zoon des verderfs’ wordt niet gebruikt vanwege de afkomst, maar vanwege de toekomst; die term zegt waar het met de persoon in kwestie – een medestander van de duivel – naar toe gaat.
Wat kunnen wij naar aanleiding van het bovenstaande noteren?
Naar mijn smaak in ieder geval dit.
1.
Bij al ons spreken over eenheid moeten we ons afvragen: is dit nuttig voor ons leven met de Here? En ook: zijn alle dingen die wij bij ons streven naar eenheid zeggen en schrijven, de Here waardig?
In de gesprekken over kerkelijke eenheid draait het vaak om menselijke taxaties. En om karakterologische verschillen. Of om de situatie in de wereld.
Dat is het menselijk niveau. Maar het moet er om gaan dat wij zo werken, dat wij vrijmoedig met de resultaten van die arbeid voor de troon van Christus kunnen verschijnen. De vraag is: kunnen wij het werk rond ons eenheidsstreven in de hemel presenteren?
Zeker, ik weet het wel: op deze aarde is niets volmaakt. Uit Openbaring 14 leer ik echter dat onze arbeid met ons meegaat. “Hun werken volgen hen na”, staat daar[7]. Ons geheiligde werk wordt klaarblijkelijk in Gods woonplaats aan de Here aangeboden.
Wij moeten ons dus afvragen: dienen wij de Here hiermee, of laten wij onze eigen ideeën prevaleren boven Gods Woord?
Terzijde: in het eenheidsstreven dat Roomsen en lutheranen samen delen, zie ik daar weinig van terug. In feite zegt men daar dat het voor de kijkers op het wereldtoneel beter is als zij een beetje vriendelijk tegen elkaar doen.
2.
Wie over eenheid spreekt, denkt na over de toekomst. Dat impliceert ook dat men zich in gesprekken over kerkelijke eenheid vanaf het begin af moet vragen: brengt de stap die we nu gaan zetten, ons uiteindelijk dichter bij God en bij elkaar?
Slechts zelden kan ik mij aan de indruk onttrekken dat er al snel een sfeer ontstaat van: we beginnen maar ês, dan komt er vanzelf iets moois uit.
Dat is, naar mijn stellige overtuiging, geen goede grondhouding.
Vanaf het begin moet voor ware gelovigen Gods Woord centraal staan. Bijvoorbeeld die tekst uit 1 Corinthiërs 12: “Gij nu zijt het lichaam van Christus en ieder voor zijn deel leden”[8]. Wij moeten hier nauwkeurig lezen. Er staat niet dat er iets móet gebeuren. Er staat niet dat wij ergens naar dienen te stréven. ‘U bent het lichaam van Christus’, schrijft Paulus. Dat constateert hij. Zó zeker weet hij dat ware gelovigen bij Christus en bij elkaar horen!

Nu ga ik weer terug naar die verklaring van Rooms-katholieken en lutheranen.
J. ten Klooster, officemanager van stichting In de Rechte Straat, merkte daarover in een bijlage van het RD op: “Daarbij wordt echter vaak vergeten dat Rome rond de oecumene duidelijke kaders heeft gesteld, die ook in deze verklaring doorklinken. Vanuit Rome bezien staat de leer vast en vanuit dit vaststaande gegeven moet gestreefd worden naar eenheid binnen de muren van de Rooms-Katholieke Kerk, waarvan de paus het hoofd is. Als dit zo blijft, worden schuld belijden en geschillen bijleggen een holle frase”[9].
De filosofie lijkt te zijn: de Rooms-katholieke kerk is de wereldkerk; ieder mens heeft zich daarbij aan te passen…

Zoeken naar kerkelijke eenheid – tegenwoordig betekent dat vaak: we zijn elkander genegen en gaan gemoedelijk met elkaar om. Een portie kameraadschap met een scheutje liefde en een snufje sympathie, zogezegd.
Als ik de krantenberichten lees, gaat dat met de Rooms-katholieken en lutheranen ongeveer net zo.
Komt het daardoor dat ik zoveel reserve voel? Het zégt mij allemaal niet zoveel…. Of ligt dat nou aan mij?

Wij moeten de zaken nauwkeurig bezien.
Ware
kerkelijke eenheid begint bij de erkenning dat kerkelijke eenheid door de Heilige Geest van Christus wordt aangestuurd.
Ware kerkelijke eenheid blijft, als u het mij vraagt, bovendien altijd in de buurt van de belijdenis betreffende
* God de Vader en onze schepping
* God de Zoon en onze verlossing
* God de Heilige Geest en onze heiliging[10].
Zodra iets van die geloofsovertuiging wordt los gelaten, wordt het met kerkelijke eenheid nooit meer wat.

Noten:
[1]
“Strijdbijl Reformatie begraven”. In: Nederlands Dagblad, maandag 18 juni 2013, p. 1.
[2] “Verdeeld lichaam als ‘onmogelijke mogelijkheid’”. In: Nederlands Dagblad, maandag 18 juni 2013, p. 2.
[3] “Zoeken naar eenheid”. Commentaar in Reformatorisch Dagblad, woensdag 19 juni 2013, p. 3.
[4] 2 Corinthiërs 6:15.
[5] In het onderstaande gebruik ik onder meer de webversie van de Studiebijbel.
[6] 2 Thessalonicenzen 2:3 en 4.
[7] Openbaring 14:13.
[8] 1 Corinthiërs 12:27.
[9] In het onderstaande gebruik ik onder meer “Op zoek naar ware eenheid” – zes reacties op de verklaring ‘Van conflict naar gemeenschap’. In: PuntKomma, bijlage bij het Reformatorisch Dagblad, woensdag 19 juni 2013, p. 2 en 3.
[10] Die driedeling is te vinden in de Heidelbergse Catechismus – Zondag 8, antwoord 24.

21 juni 2013

Plengoffer

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , , ,

Vandaag schrijf ik iets naar aanleiding van het plengoffer.
Toegegeven: dat door mij bedoelde plengoffer is in oorsprong Oudtestamentisch. Maar de betekenis ervan is ook vandaag de moeite van het memoreren alleszins waard. Al was het alleen al vanwege een bekende tekst uit Philippenzen 2: “Maar ook indien ik geplengd word bij de offerande en de eredienst van uw geloof, verblijd ik mij, en ik verblijd mij met u allen. Verblijdt gij u evenzo en verblijdt u met mij”[1].
Voor iedereen die het niet weet: plengen is een oud woord dat ‘uitstorten, vergieten’ betekent[2].

Het eerste deel van die tekst uit het tweede hoofdstuk van Paulus’ brief aan de christenen in Philippi ziet er tamelijk dramatisch uit. Schrijft Paulus hier over martelaarschap? Verwacht hij dat hij vanwege zijn geloof vermoord zal worden? Het lijkt er wel op. Maar het is niet duidelijk welke dreigende situatie de apostel hier precies op het oog heeft.
Paulus schrijft over een plengoffer. Dat is een offer waarbij drank op de grond uitgegoten wordt[3]. Paulus’ plengoffer is klaarblijkelijk een aanvulling op het offer dat de christenen in Philippi met hun geloof moeten brengen.

Hoe dan ook: Paulus schrikt niet voor de dood terug. En het lijden dat hij nú ondergaat brengt hem ook niet uit zijn evenwicht. Waarom niet? Omdat, door alles heen, Christus glorieert. Het werk van de Redder der wereld gaat door.

Paulus is bereid om zijn leven als plengoffer te geven[4].
Hij schenkt zijn leven voor de Here uit. Hij geeft het leven aan Hem over. Zo erkent de apostel ook dat Jezus Christus de Gever van dat leven is. De hemelse Here geeft aan Paulus alle gaven die nodig zijn om zijn taak op aarde te vervullen.
Het plengoffer – en ook de andere Oudtestamentische offers – zijn in en door Christus vervuld. Hij heeft God helemaal erkend als de Bestuurder van Zijn schepping. Hij heeft Zich volkomen aan God overgegeven. Hij heeft Zijn leven geheel aan Hem toegewijd.
Vroeger moesten de offers steeds herhaald worden. In een schier eindeloze rij werden dieren gedood en geofferd. Wat niemand zag en óverzag, bleek toch waar: Christus’ eenmalige offer reinigde van alle zonden.
Daarom hoeven wij, als het over offer-activiteiten gaat, nimmer in herhaling te vervallen.
Er is slechts één ding dat wij wel elke dag moeten repeteren: wij moeten bescherming en bijstand bij Jezus Christus zoeken.
En dat is precies wat Paulus in Philippenzen 2 doet. Hij zoekt Zijn redding bij Jezus Christus. Iedere dag weer. En de mensen in Philippi moeten dat ook blijven doen. Altijd en overal.

In Philippenzen 2 klinkt een vreugdetoon.
We kunnen er niet omheen: Paulus verblijdt zich “en ik verblijd mij met u allen. Verblijdt gij u evenzo en verblijdt u met mij”.
Nuchtere westerlingen van 2013 zijn geneigd te vragen: is dat nou niet overdreven? Waarom zegt Paulus hier niet gewoon ‘ik ben blij’ – en daarmee uit?
Gaat Paulus uit z’n dak, of zo? Dat is wat! Hebben we als Gereformeerden net geleerd dat evangelische extase niet nodig is… – en dan krijgen we dát. Hebben we als Gereformeerden net begrepen dat we niet leven van handgeklap en gejuich… – en dan moeten we zo nodig permanent blij zijn. Hoe moet dat nu verder?
Laten we ’t niet vergeten: Paulus typeert zijn leven als een plengoffer dat Hij voor de Here brengen wil. Dat offer hoeft niet herhaald te worden. Maar die blijdschap moet elke dag ‘in de herhaling’ blijven.

Dat is een goede les voor godsdienstige Nederlanders van 2013.
Er is één bezigheid die we bijna tot beroep hebben verheven: klagen.
We jeremiëren over de toenemende secularisatie, over het stijgend aantal echtscheidingen, over onze gezondheid, over onze economische vooruitzichten en noem maar op.
En laten we er maar niet omheen draaien: we hebben met z’n allen ook heel vaak redenen om te mopperen. Mensen zeggen wel eens: ‘ik mag niet klagen’. Maar als zij wel mogen klagen, blijken ze heel goed te weten waar ze ’t over willen hebben.
Ware gelovigen laten zich echter nooit door alle problemen beheersen. Want onder alle afval van het leven en onder alle rommel in ons bestaan, zit – als het goed is – de vreugde over de redding die ons door Christus beschoren is.
De apostel hamert ’t er als het ware in: denk om de geloofsblijdschap. Het mag door de gewelven galmen, het is mooi als het opeens even in ons dagelijks leven opduikt: de blijdschap over onze redding, de vreugde over de kerk, het optimisme over de toekomst, de vrolijkheid over ons geloof, de opgetogenheid over het leven met onze Here!

Plengoffers zijn, in zekere zin althans, uit de tijd.
Denken wij wellicht.
Maar dat is een misvatting.
Neem nou de wicca – dat is de moderne hekserij. In het familieblad Terdege stond enkele jaren geleden geschreven: “De goddelijke krachten van het universum sluimeren volgens aanhangers van wicca ook in de mens, maar moeten worden gewekt. Wicca brengt in contact met de god en godin en daarmee de krachten van de kosmos. Die kunnen worden aangewend tot eigen heil en dat van anderen (witte magie). Dit in tegenstelling tot de zwarte magie, die onder meer door satanisten wordt gepraktiseerd” (…) Wicca kent geen heilig boek en geen centrale autoriteit. Elke heks is zijn eigen priester of priesteres. De cyclus van de natuur bepaalt de vieringen: de vier grote jaarfeesten, de oogstfeesten en de maanfeesten. De rituelen (zang, dans, het aanroepen van god en godin, het brengen van plengoffers en het uitspreken van spreuken) worden bij voorkeur in de vrije natuur uitgevoerd”[5].

Ook dáár tegenover moet ons leven een Gode welgevallig plengoffer zijn.
De gaven die wij van Hem krijgen, zetten wij graag in om Hem te dienen.
Laten wij allen zo leven en werken. Iedere dag opnieuw. Tot in lengte van dagen!

Noten:
[1]
Philippenzen 2:17 en 18.
[2] Zie voor de betekenis van het woord ‘plengen’ http://www.encyclo.nl/begrip/plengen en http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article&wdb=WNT&id=M054543&lemmodern=plengen .
[3] Zie de webversie van de Studiebijbel.
[4] In het onderstaande gebruik ik onder meer: J.P. Nap, “Offeranden als voorbeelden”. In: Gereformeerd Weekblad (22 december 2006), p. 6-11. Ook te vinden op http://www.digibron.nl/search/detail/012de2a54dc3bc0290c5ef83/offeranden-als-voorbeelden/0 .
[5] Huib de Vries, “Modern heidendom – Joos Holster: ‘Ik bewandel een pad dat puur vanuit mijzelf komt’”. In Terdege (16 november 2005), p. 8-14. Citaten van p. 9 en 11. Ook te vinden op http://www.digibron.nl/search/detail/012f972534d0a9460961b191/modern-heidendom/3 .

Volgende pagina »

Blog op WordPress.com.