gereformeerd leven in nederland

31 mei 2016

Via vernieuwing naar volmaaktheid

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , ,

De God van het verbond wil passie zien.

Dat is een modern woord. Vroeger spraken we over hartstocht. Of over geestdrift.
Maar dat woord ‘passie’ past heel goed bij een verbondsrelatie. Gedrevenheid, trouw, permanente liefde: dat zit er allemaal in.
Niet voor niets staat in Zondag 44 van de Heidelbergse Catechismus “dat zelfs de geringste neiging of gedachte die tegen enig gebod van God ingaat, in ons hart nooit meer mag komen, maar dat wij altijd met heel ons hart alle zonden haten en liefde tot alle gerechtigheid hebben”[1].

Met die passie is wat bijzonders aan de hand.
Wie een passie heeft, wil daar alles voor doen. Voor uw echtgenoot of echtgenote doet u alles; want de liefde moet bloeien.
Uw verzameling moet zo compleet mogelijk worden.
U steekt zoveel mogelijk tijd in uw passie. Soms zoveel dat uw gezinsleven er bijna onder lijden gaat.
Maar in Zondag 44 staan de zaken anders. Want daar worden wij ervan doordrongen dat we de volmaaktheid hier op aarde nooit zullen vinden. We lezen immers dat wij “na dit leven het doel, namelijk de volmaaktheid, bereiken”[2].
Daarom is er in Zondag 44 geen plaats voor perfectionisme. Dit deel van de Catechismus maakt het perfectionisten moeilijk. Want volmaakt wordt het niet, hier op aarde.

Daarom nodigt Zondag 44 ons dringend uit om tegenover de Here eerlijk te wezen over onze zonden. Die moeten wij belijden. Wij moeten er open over zijn.
David leert de Bijbellezers in Psalm 32 dan ook:
“Mijn zonde maakte ik U bekend,
en mijn ongerechtigheid verheelde ik niet;
ik zeide: Ik zal de Here mijn overtredingen belijden,
en Gij vergaaft de schuld mijner zonden”[3].
Wie eerlijk en oprecht bij de aanklopt en in berouw om vergeving van zijn zonden vraagt, die zal vergeving ontvangen.
Bij God, daar is de rustplaats van kerkmensen. Bij Hem vinden gelovigen rust. De kerk is een prachtige plaats om te vertoeven. Niet in de eerste plaats vanwege de mensen die daar zitten. Het is daar vooral mooi omdat daar het Evangelie in al haar facetten wordt verkondigd!

Maar, zegt iemand vertwijfeld, als wij nu eens heel erg ons best gaan doen, kunnen we dan toch niet de volmaaktheid bereiken? Wij mogen toch een ambitie hebben? Wij kunnen toch in ieder geval iets proberen?
Laat ik dergelijke actievelingen vandaag mogen wijzen op woorden uit Romeinen 3: “Nu weten wij, dat de wet, bij al wat zij zegt, tot hén spreekt, die onder de wet zijn, opdat alle mond gestopt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God, daarom, dat uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want wet doet zonde kennen”[4].
Dus: hoe ijveriger u zich aan de wet wilt houden, hoe vaker u tot de conclusie komen moet dat mensen zondig zijn. Het wordt niks met het zelf regelen van onze volmaaktheid. Helemaal niks.
Laten wij het, in de stijl van 1 Johannes 1, maar eerlijk belijden: “Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot een leugenaar en zijn woord is in ons niet”[5].
Wij zijn zondig, maar er is vergeving!

Wij worden, zo leert ons de Heidelbergse Catechismus, naar Gods beeld vernieuwd.
Als het hierom gaat, is Romeinen 12 heel instructief.
Ik citeer: “En wordt niet gelijkvormig aan deze wereld, maar wordt hervormd door de vernieuwing van uw denken, opdat gij moogt erkennen wat de wil van God is, het goede, welgevallige en volkomene”[6].
Wat is dat goede? In het Grieks staat er het woord agathon: de deugdzame, de edele; het goede; het vrucht-dragende; wat tot heil strekt[7].
In verband met die uit Romeinen 12 geciteerde woorden schreef professor dr. J. van Bruggen eens: “Laten christenen hun denken en houding ‘vernieuwen’ en daardoor anders worden. Oriëntatie op Gods barmhartigheid levert een andere attitude op oriëntatie op de eigen rijd. De vraag is niet meer standaard: ‘Wat is gewoon?’. Maar de vraag wordt nieuw: ‘Wat wil God de HEER?’”.
En:
“Wat God van ons wil is: wat goed, goed, volmaakt en Hem welgevallig is. Dit staat tegenover het slechte, het bedervende en het godloze dat de tijd typeert van de afkerige heidenen (…). God schakelt met Israël nu ook de bekeerde heidenen in bij zijn barmhartige beweging om de wereld te vernieuwen en terug te brengen van de vernieling”[8].
God maakt de wereld zacht. Mooi. Volmaakt!

Zondag 44 van de Catechismus leert ons dat we ons moeten inspannen.
Wat?
Moeten we ons nu toch druk gaan maken? Wordt het in ons leven nu toch een drukte van belang?
Laten wij ons niet vergissen. Als wij rustig gaan lezen, zien we in Zondag 44 staan “dat wij zonder ophouden ons inspannen en God bidden om de genade van de Heilige Geest”[9].
Onze Heiland heeft, schrijft Paulus aan Titus, “niet om werken der gerechtigheid, die wij zouden gedaan hebben, doch naar zijn ontferming ons gered door het bad der wedergeboorte en der vernieuwing door de heilige Geest”[10]. Van dat Geestelijke werk zien wij vaak maar weinig. Maar het gebeurt wel. Wat een wonder!

Hoe ver is de hemelse God bij het vernieuwingswerk in ons leven al gevorderd?
Misschien vragen met name oudere lezers zich dat wel eens af.
Ik zou zeggen: laten we ons vooral verheugen op de eeuwigheid.
Paulus schrijft in 2 Corinthiërs 4 namelijk: “Daarom verliezen wij de moed niet, maar al vervalt ook onze uiterlijke mens, nochtans wordt de innerlijke van dag tot dag vernieuwd. Want de lichte last der verdrukking van een ogenblik bewerkt voor ons een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid, daar wij niet zien op het zichtbare, maar op het onzichtbare; want het zichtbare is tijdelijk, maar het onzichtbare is eeuwig”[11].

Even zo goed: hoe is de vernieuwing van ons leven vandaag te zien?
Gods kinderen oefenen zich in medelijden en geduld. Zij zijn verdraagzaam. Zij zijn vergevingsgezind. Ze hebben liefde voor Gods schepselen in hun omgeving. Ze bezitten de vrede van Christus; want die is hen gegeven. Het leven van Gods kinderen kunnen we karakteriseren als: één brok dankbaarheid.
Kijkt u maar in Colossenzen 3[12].

Tot slot kom ik nog even terug op die passie uit het begin van dit artikel.
In een samenvatting van een preek over Zondag 44 van de Heidelbergse Catechismus kwam ik de volgende passage tegen: “…de Here God bedoelt niet, dat wij mensen worden zonder verlangens en gevoelens. Hij wil juist dat wij vol hartstocht leven… met Hem. En zo ook bezig zijn met alles waar we mee te maken hebben.
Het is Gods hartstochtelijke liefde waarmee Hij in het laatste van de Tien Woorden diep doorstoot naar het hart van zijn volk en daar om hart van zijn volk vraagt”[13].
Waarvan akte!

Noten:
[1] Heidelbergse Catechismus – Zondag 44, antwoord 113.
[2] Heidelbergse Catechismus – Zondag 44, antwoord 115.
[3] Psalm 32:5 (onberijmd).
[4] Romeinen 3:19 en 20.
[5] 1 Johannes 1:9 en 10.
[6] Romeinen 12:2.
[7] Zie http://www.unieboekspectrum.nl/imprint/9/Agathon .
[8] Dr. Jakob van Bruggen, “Romeinen: christenen tussen stad en synagoge”. – Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok, © 2006. – tweede dr. – p. 184.
[9] Heidelbergse Catechismus – Zondag 44, antwoord 115.
[10] Titus 3:5.
[11] 2 Corinthiërs 4:16, 17 en 18.
[12] Zie Colossenzen 3:12-16: “Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld. Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo. En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaaktheid. En de vrede van Christus, tot welke gij immers in één lichaam geroepen zijt, regere in uw harten; en weest dankbaar. Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengt in uw harten”.
[13] Zie http://www.cgkhaarlem.nl/media/preken/ (Samenvatting preek Heidelbergse Catechismus zondag 44 (10 woorden voor het leven – 19).

30 mei 2016

Gaaf getuigenis?

Het Pinksterfeest ligt alweer ruim twee weken achter ons.

Is er bij u veel veranderd, in de kerk? Bij ons niet. Twee doopleden zijn, na hun openbare geloofsbelijdenis, belijdende leden geworden.
Dat gaan we terug zien in de statistieken.
Maar verder?
Verder gaat er in het kerkelijk leven veel op de oude voet voort.

Is dat erg?
Ik denk het niet, eigenlijk.

Graag wijs ik u op woorden uit Colossenzen 2[1].
Namelijk deze: “Nu gij Christus Jezus, de Here, aanvaard hebt, wandelt in Hem, geworteld en dan opgebouwd wordend in Hem, bevestigd wordend in het geloof, zoals u geleerd is, overvloeiende in dankzegging”[2].
Met die verzen uit Colossenzen 2 is iets aan de hand. Ik zet het voor u op een rijtje.
1.
Gods kinderen zijn “geworteld” in Christus.
Die wortel ziet u niet. U aanschouwt slechts die boom. Het is een boom die goede vruchten voortbrengt. Maar de wortel ziet u niet.
2.
Gods kinderen worden opgebouwd in Hem.
“Gegrondvest”, staat in de Nieuwe Bijbelvertaling-2004. Het fundament ziet u niet. U heeft enkel en alleen het zicht op het huis dat op dat fundament komt. Maar u zegt niet elke dag: wat staat dat huis op een prachtig fundament, is het niet?
3.
Gods kinderen worden bevestigd in het geloof.
“Het geloof nu is de zekerheid der dingen, die men hoopt, en het bewijs der dingen, die men niet ziet”. Dat heb ik niet zelf verzonnen. U kunt dat gewoon nalezen in Hebreeën 11[3].
4.
Gods kinderen zitten, als het goed is, vol met dankzegging.
Zo vol dat hun leven er zogezegd van overloopt. Maar die dank kunt u niet vastpakken. U kunt niet een paar steeltjes dank in de vuist nemen en zeggen: hier heb ik een portie dank.

Wat daar in Colossenzen 2 staat, kunt u dus niet aanraken. U kunt er wel de gevolgen van zien.
Het lijkt me van belang om dat hier met nadruk te noteren.

De beide jonge broeders die afgelopen zondag belijdenis van hun geloof aflegden zijn op dit moment respectievelijk 17 en 19 jaar.
Maar het is niet zo dat wij hen nu in de kerk vragen om een getuigenis. Zo van: leg eens uit wat er in de afgelopen weken veranderd is.
Nee, dat gaan wij niet doen.

In de kerk eren wij God.
Gods Heilige Geest heeft in het hart van die broeders een groot werk gedaan.
Alleen daarom al is het getuigenis van die beide jonge broeders niet zo belangrijk.

Weet u hoe dat gaat, met getuigenissen in de kerk?
Er komt een boeiend, of misschien zelfs schokkend, levensverhaal.
En als het een beetje wil wordt er vervolgens geapplaudisseerd.
Wellicht denkt u: dat zouden wij ook eens moeten doen.
Maar wie dat denkt, moet vooral niet applaudisseren. Immers, zulk handgeklap is dan voor mensen bedoeld. Men kan er hoogstens zichzelf mee aanmoedigen. Dat is echter helemaal niet nodig als gewoonweg erkend wordt dat de Heilige Geest reeds in het eigen hart woont. Want Gods Geest heeft helemaal geen aanmoediging nodig.

Er is meer.

Zulke levensverhalen passen niet bij Colossenzen 2.
Want daar gaat het over allerlei dingen die niet tastbaar zijn.
In Colossenzen 2 gaat het over dingen die de Verbondsgod deed om Zijn kinderen te redden. En laten we wel wezen: van die redding kunt u hier op aarde maar een klein stukje zien. Een pietepeuterig klein stukje. Maar wij geloven dat dat het begin is van iets groots. Ja, dat geloven wij.
Het reddingswerk dat onze Heiland deed kunnen wij, kleine mensjes van 2016, niet volgen. Hij ging voor ons het dodenrijk in. Ook al weer iets dat wij niet kunnen zien.
U kunt het niet aanwijzen en zeggen: kijk, dat noemen wij nou dodenrijk. Zeker, het graf kunt kunt u zien. Maar dat is dan ook alles. U kunt ook niet tegen uw kinderen of kleinkinderen zeggen: als je goed kijkt, dan kun je daar de opstanding zien. De opstanding zelf wordt notabene niet eens in de Bijbel beschreven!
We moeten het maar weer eens concluderen: Gods Woord vraagt eerst en vooral geloof. Niet meer. Maar ook niet minder.
We kunnen relatief heel weinig begrijpen van de dingen die God doet!

Nog is het einde niet.

Want dat laatste krijgt nog wat meer nadruk als wij beseffen hoe de situatie in Colosse eigenlijk is.

Paulus schrijft zijn brief aan de gemeente in Colosse omdat hij gehoord heeft dat men daar onder invloed is gekomen van allerlei religieuze en filosofische ideeën. Heel wat mensen denken dat de natuur aangestuurd wordt door geestelijke machten. Engelen, noemt men die. Die engelen zijn de krachten achter water, lucht, vuur en aarde, achter sterren en planeten, achter wind en zee.
En jazeker, Christus heeft in Colosse een centrale plaats gekregen. Hij is, zo beweert men, ook een engel. En als je naar Christus toe wilt, moet je eerst zorgen dat je toegang krijgt tot de hogere wereld der engelen.
Daar is, zo zegt men te Colosse, geestelijke oefening voor nodig.
En vastendagen.
En ascese.
Hoe gek het ook klinkt, dat levert in Colosse ook de nodige concurrentie op. Want de één is op de weg der ascese verder dan de ander.
Laat u, zo betoogt Paulus, niet meeslepen door zulke misleidende theorieën. Wij hebben niet te maken met de bedrijvigheid in de geestenwereld, maar met de openbaring van Jezus Christus.
De ‘toepassing’ van het bovenstaande kan kort zijn. Wij hoeven geen rekening te houden met allerlei machten. En we hoeven niet ijverig proberen om een hogere staat te bereiken. Met het oog op die jonge broeders die op Pinksterzondag belijdenis aflegden: wij bekeren andere mensen niet door te laten zien wat wij in ons geloofsleven reeds hebben bereikt.
In de kerk kennen wij geen religieuze specialisten.
En elite is er ook al niet. Het enige wat wij moeten doen is dit: wijzen op Christus, en op Zijn Woord.

Ik keer nog één terug naar Colossenzen 2.
Ik wijs u er graag nog op dat daar, in dat prachtige hoofdstuk, geen sprake is van een of andere particuliere actie. Daar zien wij geen activiteit op de vierkante centimeter.
Wij aanschouwen daar Gods werk.
En dat heeft gevolgen voor heel de wereld. Kijkt u maar:
“Ook u heeft Hij, hoewel gij dood waart door uw overtredingen en onbesnedenheid naar het vlees, levend gemaakt met Hem, toen Hij ons al onze overtredingen kwijtschold, door het bewijsstuk uit te wissen, dat door zijn inzettingen tegen ons getuigde en ons bedreigde. En dat heeft Hij weggedaan door het aan het kruis te nagelen: Hij heeft de overheden en machten ontwapend en openlijk tentoongesteld en zo over hen gezegevierd”[4].
En zo, ja zo alleen, wordt ons levensverhaal een Levensverhaal!

Noten:
[1] Dit artikel is een bewerking van een stuk dat ik eerder schreef. Dat stuk is gedateerd op dinsdag 29 mei 2007.
[2] Colossenzen 2:6 en 7.
[3] Hebreeën 11:1.
[4] Colossenzen 2:13, 14 en 15.

27 mei 2016

Als modaliteit mode wordt

Wanneer gaan we de kerk uit?
Als de kerk deformeert, zegt u. Dat is goed geantwoord.
Maar wanneer is de grens bereikt?
En wanneer is het beter om te zeggen: wij gaan nog niet weg; we gaan proberen om de koers van de kerk te verleggen?

Dat zijn dilemma’s die niet van vandaag of gisteren zijn. Ook in het verleden hebben velen daar mee geworsteld.
Er waren heel wat mensen die besloten hebben om niet weg te gaan. Zij bleven waar zij waren.

Hoe organiseerden die mensen zich?
Een voorbeeld daarvan is de stichting Reformatorische Concentratie.
Dat was indertijd – voorjaar 1971 – “een fusie van twee verontruste organisaties in de (synodaal-) Gereformeerde kerken, nl. de Persvereniging Waarheid en Eenheid en de Vereniging van verontrusten, Schrift en getuigenis”. Aldus stond te lezen in het Reformatorisch Dagblad[1].

De voorzitter van die stichting, professor dr. A. Troost, “meende dat de noodgemeenten in de Gereformeerde kerken door de kerkelijke instanties erkend moeten worden met een eigen organisatie en met eigen financiën. Wel vond hij dit een uiterste remedie, waarbij men niet voorzichtig genoeg kon optreden”[2].

Het Reformatorisch Dagblad meldde:
“In een zaterdag uitgegeven verklaring van de nieuwe stichting Reformatorische Concentratie wordt gezegd, dat men de stichtingsvorm heeft gekozen om activiteiten te coördineren en een nieuw accent te geven. Aan de andere kant wil men de mogelijkheid open laten tot nauwe samenwerking met andere groeperingen en personen die binnen de Gereformeerde kerken dan wel in andere kerken van gereformeerde gezindten hetzelfde doel nastreven, nl. het ontwikkelen van positief gerichte activiteiten tot herstel, vernieuwing en uitbouw van het confessioneel gereformeerde leven”[3].

Zulke kerk-overstijgende gedachten komen wij ook in onze tijd vaak tegen.
Wat moeten wij van zulke denkbeelden zeggen?

Vandaag wil ik u graag een opinie voorhouden die indertijd werd opgeschreven door dominee D. van Dijk[4].
Zijn woorden werden indertijd geciteerd door het Nederlands Dagblad.
Laat ik hieronder het woord geven aan dominee van Dijk.

“Ik moet zeggen dat ik niet kan begrijpen hoe iemand, en nog wel een professor die nog een beetje Gereformeerd denkt, zo spreken kan.
In de eerste plaats blijkt hier al heel duidelijk, dat prof. Troost er geen oog voor heeft, wat de Kerk is. Hij geeft zelf toe, dat de geref. kerken in feite al een modaliteitenkerk is geworden. Een modaliteitenkerk, dat is een ‘kerk’ waarin verschillende ‘richtingen’ naast elkander gelijkwaardig geduld worden. Orthodox, midden-orthodox, vrijzinnig en zoveel richtingen als er meer zijn. Zo is het allang in de Hervormde kerk, zo is het nu ook, volgens getuigenis van prof. Troost zelf, in de synodale kerk geworden.
Daar worden naast elkaar geduld mensen als prof. Kuitert en zovele anderen, die volop doen aan Schriftcritiek, die in velerlei opzicht afwijken van de Belijdenis, naast anderen, die nog aan de Belijdenis willen vasthouden. Zelfs duldt men daar in de opleiding tot de dienst des Woords mannen die van Schrift en Belijdenis op zeer gewichtige punten afwijken. Maar wat heeft zulk een organisatie nog te maken met de naam van ‘Kerk’?”

En:
“De Kerk is toch de vergadering van ware christgelovigen en niet een organisatie waar men aan godsdienst doet, de ene op deze, de andere op die manier; waar de één op de kansel afbreekt wat een ander de vorige zondag, heeft opgebouwd?
Prof. Troost noemt het uittreden uit die organisatie die zich nog gereformeerd noemt, maar niet gereformeerd meer is, die zich nog kerk noemt maar geen kerk meer is, een ‘nieuwe gereformeerde afsplitsing’. Maar dat is dwaasheid. Wanneer al de verontrusten in de synodale kerken zich losmaakten uit die ongereformeerde organisatie – dan konden zij beginnen met zich te herinstitueren naar het Woord Gods”.

En:
“Maar dan konden zij onmiddellijk ook de hand uitsteken naar b.v. de Vrijgemaakte Kerken, die ook als waarlijk Gereformeerde Kerken, naar Schrift en Belijdenis willen leven, ja, naar allen, die waarlijk Gereformeerde Kerken willen zijn zoals na de doleantie is gebeurd tussen de Dolerende en de Afgescheiden Kerken.
Op die wijze zou het mogelijk zijn de versplintering van de gereformeerde belijders te doen ophouden en krachtige, gereformeerde Kerken in ons land op te doen treden.
De eenheid, die prof. Troost blijkbaar op het oog heeft in wat hij noemt de ‘gereformeerde gezindte’, wat ik liever noem ‘de gereformeerde belijders’ zou door het uittreden uit de synodale kerken juist krachtig worden gediend. In de weg die hij aanwijst wordt juist de versplintering bevorderd. In die synodale kerken zelf bevordert het. de versplintering doordat hij modaliteit naast modaliteit wil laten bestaan.
En hij houdt tegen de eenwording van alle waarlijk gereformeerden, door met de ‘verontrusten’ die toch gereformeerd willen zijn, achter de grenzen van de synodale organisatie te blijven zitten, waardoor de éénwording met de overige gereformeerden onmogelijk wordt gemaakt. Een redenering, een doelstelling waarin geen haar van gereformeerd, schriftuurlijk kerkbesef wordt gevonden. Ik begrijp niet, nog eens, dat een gereformeerd professor zo kan spreken en dat de waarlijk ‘verontrusten’ met deze redenering vrede kunnen hebben”[5].

Bij deze citaten wil ik graag nog een vijftal aantekeningen maken.
Die volgen hieronder.
1.
Het spreken over noodgemeenten, impliceert dat men in nood is en dus ergens anders hoort. Namelijk in de kerk naar artikel 27, 28 en 29 der Nederlandse Geloofsbelijdenis.
2.
Het woord ‘gezindte’ draait om mensen die gelijk gestemd zijn; in de kerk staat Jezus Christus centraal[6].
3.
Een verkeerde leer in de kerk is gevaarlijk voor volwassenen, maar vooral voor kinderen.
4.
Iemand die zich vrijmaakt of zich afscheidt, draagt levenslang pijn mee van gescheurde banden.
5.
Iemand die de Here werkelijk dient, weet uiteindelijk wat hij doen moet.

Noten:
[1] “Noodgemeenten met eigen organisatie dienen te worden erkend”. In: Reformatorisch Dagblad, dinsdag 20 april 1971, p. 2.
[2] Professor Troost was van 1964 tot 1984 hoogleraar wijsgerige en sociale ethiek aan de faculteit wijsbegeerte van de Vrije Universiteit te Amsterdam. Hij overleed in 2008 op 91-jarige leeftijd.
[3] Reformatorisch Dagblad; zie noot 1.
[4] Dominee D. van Dijk leefde van 1887 tot 1985. Vanaf 1920 was hij predikant te Groningen. Daar ging hij in de jaren ’40 van de vorige eeuw met de Vrijmaking mee. In 1960 ging hij met emeritaat. Vele jaren was hij een invloedrijke scribent in de Gereformeerde Kerkbode voor Groningen, Friesland en Drenthe.
[5] “Doodlopende weg”. Persschouw in: Nederlands Dagblad, zaterdag 15 mei 1971, p. 2. Ook te vinden op www.delpher.nl .
[6] Zie over de etymologie van het woord ‘gezindte’ http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/gezindte . Geraadpleegd op donderdag 12 mei 2016.

26 mei 2016

Vreugdevol vooruitzicht

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , , , , ,

Dinsdag 17 mei 2016 – in het Reformatorisch Dagblad staat een vraaggesprek met de hersteld-hervormde predikant H. Zweistra.
“Eenzaam, maar vrij en onafhankelijk” staat er boven. Er straalt, wat mij betreft, in eerste instantie niet al te veel optimisme van die krantenkop af. Predikant zijn is ook in onze tijd voorwaar geen sinecure!

“Hij is veel kwijtgeraakt. Eenzamer geworden. Maar ook vrijer”, lees ik.
Even verder staat:
“Ds. Zweistra is gevoelig van aard en dat kan tot zwaarmoedigheid leiden, vertelt hij. Misschien wel daardoor is hij geïnteresseerd in psychologische processen binnen en buiten de kerk. ‘In de periode dat ik gemeenten visiteerde, zag ik dat veel conflicten terug te leiden zijn op de karakterstructuur van een predikant. Dominees zijn vaak koninkjes die mensen om zich heen verzamelen om hen te ondersteunen. Ik heb daarom op de synode gepleit voor een ingrijpend psychologisch onderzoek bij kandidaten alvorens hen aan te nemen. Predikanten prediken zelfverloochening vaak wel met de mond, maar missen soms de praktijk”.
Met name treffen mij de volgende zinnen:
“Als je in het ambt staat, kun je weinig vrienden hebben. Ze snoeren je namelijk snel de mond. Dat is een valkuil bij velen in een bepaalde zuil. Een leven met de Heere maakt je eenzaam, maar ook vrij en onafhankelijk”[1].

Eenzaamheid.
Vrij.
Onafhankelijk.
Die woorden roepen bij mij enige herkenning op.
Niet omdat ik dominee ben. Want dat ben ik niet.
Maar het is een feit: met heel wat mensen waar ik eertijds veel mee optrok, is het contact aanzienlijk minder geworden.
Waarom?
Daar zijn verschillende redenen voor. Maar één ervan is zonder twijfel dat heel wat vrienden van vroeger niet Gereformeerd meer zijn. Zo gaat dat. Maar verdrietig is het wel.

Niet dat het leven van mijn vrouw en mij thans een triest tranendal is. Integendeel. Wij hebben een vergenoegd en vrolijk leven. We hebben ruim voldoende bezigheden en we eten er lekker van, dank u.
Maar dat stellig weten ván en dat vaste vertrouwen óp Gods beloften: dat vinden we bij heel veel vrienden en kennissen niet terug.

Nee, eenzaam zijn wij niet.
In de kerk hebben we vrienden en kennissen waar we heel wat mee kunnen delen.
Wij hebben inmiddels echter begrepen dat we het van die contacten uiteindelijk niet moeten hebben.
Zeker, die contacten zijn mooi meegenomen.
Doch er is meer.

Dominee Zweistra laat blijken dat hij “eenzaam, maar vrij en onafhankelijk” is.
Des predikants woorden zetten mij aan het denken.

De woorden van dominee Zweistra brengen mij bij een vers uit Psalm 119:
“Aan alles, hoe volkomen ook, heb ik een einde gezien,
maar uw gebod is onbegrensd”[2].
In de omgeving van dat vers zien we een lofprijzing, een gebed, een klacht, een blijk van toewijding en een geloofsbelijdenis[3].
In deze psalm zien wij heel veel levenssituaties getekend.
De dichter heeft begrenzing gezien.
Alles is eindig, ontdekte hij.
Hij zag voltooiing. Volkomenheid.
Maar de conclusie is onontkoombaar: Gods gebod geeft nog veel meer ruimte. Het terrein is ontzaglijk breed[4].
In het Goddelijk gebod wordt een grens zichtbaar. Die grens maakt – hoe paradoxaal! – een einde aan menselijke, en dus zondige, dominantie en beperktheid.

Gods gebod geldt overal in de wereld.
Dat gebod geeft echte vrijheid.
Als we ’t aan de mensen overlaten wordt ons leven snel beknot, verkleind en bekrompen.
Mensen gaan goede raad geven, die nét niet op onze situatie slaat.
Therapeuten en instrumentmakers blijken, tot onze teleurstelling, niet bereid om een stapje harder voor ons te lopen.
Vrienden van vroeger raken uit beeld, vanwege andere bezigheden en/of omdat ze ver weg wonen. Nee, onwil is het niet. Er gaan echter maar 24 uur in een etmaal.
Voelt u iets van de eenzaamheid? Ziet u hoe het isolement op kousenvoeten binnensluipt?
Ach, u kent vast ook honderd van die situaties.

Maar Gods gebod is onbegrensd.
Het is heel verantwoord dat Gods gebod in ons brein echoot.
Wij worden er wijze mensen van. We raken niet zo snel meer uit ons evenwicht.
Het is zelfs niet uitgesloten dat een gelovig mens zijn leermeesters overvleugelt. In diepgang. In inzicht.
De dichter van Psalm 119 weet daar wel een beetje van:
“Hoe lief heb ik uw wet!
Zij is mijn overdenking de ganse dag.
Uw gebod maakt mij wijzer dan mijn vijanden,
want het is altoos bij mij.
Ik ben verstandiger dan al mijn leermeesters,
want uw getuigenissen zijn mij tot overdenking”[5].

Misschien maken die wijsheid en dat verstand van Psalm 119, menselijk bezien, wel eens wat eenzaam. Een beetje contactarm wellicht zelfs.
Maar dan, juist dan, is er alle tijd om ons te verheugen op de toekomst.
Die toekomst waarin Gods geboden tot in hemelse perfectie worden uitgevoerd.
Die toekomst waarin vrijheid en onafhankelijkheid een volkomen nieuwe gevoelswaarde zullen hebben.

Laten wij met elkaar dat prachtig perspectief uit Openbaring 21 maar bewonderen:
“En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn, en Hij zal alle tranen van hun ogen afwissen, en de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan. En Hij, die op de troon gezeten is, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide: Schrijf, want deze woorden zijn getrouw en waarachtig. En Hij sprak tot mij: Zij zijn geschied. Ik ben de alfa en de omega, het begin en het einde. Ik zal de dorstige geven uit de bron van het water des levens om niet. Wie overwint, zal deze dingen beërven, en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn”[6].

De dood is weg uit de wereld.
Rouw kent men dan niet meer.
Geklaag is uit de tijd.
Moeiten zullen zijn verdwenen.

Vanwege dat vooruitzicht nemen Gods kinderen tegenvallers en teleurstellingen graag voor lief.
Laten wij hopen dat dominee Zweistra dat vooruitzicht ook voor ogen houdt. En laten wij allen de blik op die toekomst richten!

Noten:
[1] “Eenzaam, maar vrij en onafhankelijk”. In: Reformatorisch Dagblad, dinsdag 17 mei 2016, p. 14.
[2] Psalm 119:96.
[3] Zie Psalm 119:89-96.
[4] De letterlijke vertaling van Psalm 119:96 is: “begrenzing/einde ik zag voltooiing/volkomenheid Van elke zeer uw gebod ruim/breed”. In die letterlijke weergave kunnen we al iets van de sfeer proeven waarin de dichter verkeert.
[5] Psalm 119:97, 98 en 99.
[6] Openbaring 21:3-7.

25 mei 2016

Gewapend beton

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , ,

“Wat is er misgegaan met de Gereformeerde traditie?”. Aldus een kop in het Reformatorisch Dagblad van dinsdag 17 mei 2016.

Laat ik niet verhelen dat het lezen van dergelijke krantenkoppen mij telkenmale vervult met gemengde gevoelens.
Het stellen van dergelijke vragen irriteert mij een beetje. Weet het kerkelijk gepeupel nu nog niet waar Gereformeerde missers vandaan komen?
Die vragen vervullen mij ook met schaamte. Want de deuken, de barsten en de verdeeldheid op het kerkplein zijn ontstaan door het verkeerde gedrag van christenen. Als het er op aan komt, kunnen we niet veel meer stamelen dan: wat hebben we er een rommeltje van gemaakt! Of ook: als het van mensen afhangt wordt het niks meer met de kerk.

Onder bovenvermelde krantenkop stond een bericht over het lustrumcongres van het Wageningse CSFR-dispuut Dei Gratia.
Even tussendoor: CSFR staat voor Civitas Studiosorum in Fundamento Reformato; een landelijke reformatorische studentenvereniging die in een aantal disputen, verspreid over het land, bijeen komt.

Uit het Reformatorisch Dagblad citeer ik:
“Als de gereformeerde traditie in gewapend beton wordt gegoten, is het niet verbazingwekkend dat velen –onder wie studenten– van die traditie vervreemden (…). ‘Ligt het aan de traditie of aan onszelf ? God verdwijnt niet zomaar uit Jorwerd’”.
En:
“Recente uitlatingen van onlustgevoelens in de samenleving laten (…) zien dat basale verbanden zoals gezin, familie, volk en taal, zo essentieel zijn dat verwaarlozing daarvan de maatschappij lelijk kan opbreken. De uitbarstingen van nationale gevoelens en het benadrukken van de eigen taal zijn volgens de hoogleraar het bewijs dat de band met tradities niet straffeloos afgesneden kan worden”.
En:
“Wat is er misgegaan met de gereformeerde traditie? (…) . In de gereformeerde visie trekt God Zelf een spoor van generatie tot generatie. De instandhouding van de traditie is niet genoeg, het is ook belangrijk een levend lid van de kerk te zijn (…) ‘Als de traditie stolt en versteent en verwordt tot een code, komen de afstand en vervreemding. Als er geen wisselwerking meer is tussen de bestaanservaring en de traditie, dan wordt de traditie afgeschud’”[1].

Gewapend beton… toe maar!
Daar staat het: beton. Keihard. Dat woord grijnst ons toe.
Daar staat het: gewapend beton. Nog erger! Niet stuk te krijgen! De onbeweeglijkheid straalt er van af!
Wat zullen we er mee aanvangen?

Ach, laten wij onze koelbloedigheid niet verliezen en de zaak even op een rijtje zetten.
Het zal blijken dat dat gewapend beton niet helemaal uit beeld hoeft te verdwijnen.

Wat is Gereformeerd?
Iemand heeft dat eens als volgt samengevat: “Het is een bepaalde levenshouding: hoe je in dit leven staat, hoe je jezelf en anderen beoordeelt, hoe je de kerk ziet, hoe je de maatschappij ziet, hoe je de cultuur waarin je leeft beoordeelt. We geloven namelijk dat Gods Woord een licht is op ons pad. Wij kunnen zelf niet – buiten Gods Woord om – waarderen wat goed is en wat verkeerd is. Wij bouwen alles op Gods Woord en we vertrouwen er helemaal op dat zijn Woord ons nooit misleidt. Daar komen we altijd goed mee uit. Altijd! In alle tijden! In alle culturen!”[2].

Kunnen we, in verband met ons Gereformeerd gedrag, van gewapend beton spreken?
Dat lijkt me eerlijk gezegd misplaatst.
Immers, wanneer we spreken over een levenshouding praten we activiteit die in de wereld wordt ontplooid. In die wereld stellen we ons, als het even kan, enigszins flexibel op. Niemand heeft er wat aan als we onbuigzaam en vervelend lopen te doen. Maar juist in onze dagelijkse bezigheden laten we zien dat wij Gereformeerd zijn. In onze beroepsarbeid en in onze vrije tijd tonen we dat we niet bij brood alleen leven.
Als er al sprake is van iets wat lijkt op beton, dan is dat heel vaak weinig meer dan buitenkant; de binnenkant kent een zekere voosheid. In die situatie kan men, op de keper beschouwd, het begrip Gereformeerd niet meer gebruiken.

Maar de Bijbel dan?
Aan dat Boek kunnen en mogen wij toch niets veranderen?
Als wij dat wel zouden doen, ontlopen we onze straf beslist niet. Openbaring 22 is daar helder over[3].
Is de Bijbel in zekere zin niet een groot stuk gewapend beton?

Dat ziet er raar uit, vindt u niet?
De Bijbel als brok gewapend beton… moeten we daar nu blij mee wezen?

Toch is die vergelijking, als u het mij vraagt, wellicht zo gek nog niet.

Wat is gewapend beton?
Een internetencyclopedie leert ons het volgende:
“Gewapend beton is een combinatie van beton en wapeningsstaal. Wapening bestaat uit stalen staven die de trekkrachten opnemen, terwijl het beton drukkrachten opneemt. Zo wordt scheurvorming vermeden of sterk beperkt”.
En:
“Het succes van gewapend beton is op de volgende eigenschappen gebaseerd:
* Beton kan goed drukkrachten opnemen echter maar matig trekkrachten. Die tekortkoming qua trekkrachten wordt opgelost door de toepassing van wapeningsstaal.
* Beton en staal hechten goed aan elkaar.
* De uitzettingscoëfficiënt van beton is vrijwel gelijk aan die van staal. Dat voorkomt inwendige spanningen ten gevolge van temperatuurschommelingen
* Beton beschermt staal tegen roesten, doordat het een hoge pH-waarde heeft”.

Op bepaalde punten kunnen wij Gods Woord met gewapend beton vergelijken.
Namelijk deze:
* er wordt enorm aan Gods Woord getrokken
* Gods Woord wordt onder geweldige druk gezet
* en toch wordt scheurvorming vermeden of sterk beperkt.

Hoe kan dat?

De Here God heeft ons Zijn Woord gegeven. Hij is trouw aan het verbond dat Hij met Zijn kinderen gesloten heeft. Hij maakt het door Hem ingestelde verbond nooit kapot.
De situatie wordt aan het slot van Psalm 102 treffend beschreven:
“Gij hebt voormaals de aarde gegrondvest,
en de hemel is het werk uwer handen;
die zullen vergaan, maar Gij houdt stand,
zij alle zullen verslijten als een kleed,
Gij verwisselt ze als een gewaad, en zij verdwijnen;
maar Gij blijft dezelfde,
aan uw jaren komt geen einde.
De kinderen uwer knechten zullen veilig wonen,
hun nageslacht zal voor uw aangezicht blijven bestaan”[4].
Gods kinderen zijn, als zij alleen maar naar zichzelf kijken, een stel slappelingen.

Maar niet voor niets staat 1 Corinthiërs 3: “Gods medearbeiders zijn wij; Gods akker, Gods bouwwerk zijt gij”[5].
En de apostel Paulus schrijft in Efeziërs 2: “In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here[6].
Een gereformeerde traditie die in gewapend beton gegoten is, nee – dat is niet de bedoeling. Ofschoon de traditie reuze waardevol is.
Maar onze God is trouw. Paulus heeft het in Efeziërs 2 ook over het feit dat “gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest”[7].

In 1 Petrus 2 staat het onomwonden: “Komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilig priesterschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus”[8].
Dat geestelijk huis is, als het er op aan komt, veel sterker dan al dat gewapend beton. Echt waar!

Hoe blijven we, in onze dynamische wereld, gewoon Gereformeerd?
Antwoord: door ons aan God toe te vertrouwen. Niet voor niets formuleert de schrijver van de brief aan de Hebreeën: “Want elk huis wordt door iemand gebouwd, maar de bouwmeester van alles is God”[9].
Laten wij de stad met fundamenten verwachten, “waarvan God de ontwerper en bouwmeester is”[10]. Meer dan gewapend beton is daar!

Noten:
[1] “Wat is er misgegaan met de gereformeerde traditie?”. In: Reformatorisch Dagblad, dinsdag 17 mei 2016, p. 2 en 3. Ook te vinden op www.digibron.nl .
[2] Zie http://werkenaaneenheid.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=512:wat-is-gereformeerd&catid=84:wat-is-gereformeerd&Itemid=163 . Geraadpleegd op dinsdag 17 mei 2016. De scribent is Johan Trip.
[3] Openbaring 22:18 en 19: “Ik betuig aan een ieder, die de woorden der profetie van dit boek hoort: Indien iemand hieraan toevoegt, God zal hem toevoegen de plagen, die in dit boek beschreven zijn; en indien iemand afneemt van de woorden van het boek dezer profetie, God zal zijn deel afnemen van het geboomte des levens en van de heilige stad, welke in dit boek beschreven zijn”.
[4] Psalm 102:26-29.
[5] 1 Corinthiërs 3:9.
[6] Efeziërs 2:21.
[7] Efeziërs 2:22.
[8] 1 Petrus 2:4 en 5.
[9] Hebreeën 3:4.
[10] Hebreeën 11:10.

24 mei 2016

Achterklap is aards

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , , ,

De wereld is vol van roddel en achterklap. Soms worden u en ik er bijna mesjokke van. En in de kerk praten we ook graag over mensen en hun onhebbelijkheden.
Het is warempel niet voor niets dat de apostel Paulus ons in Efeziërs 4 maant om de nieuwe mens aan te doen “die naar de wil van God geschapen is in waarachtige gerechtigheid en heiligheid. Legt daarom de leugen af en spreekt waarheid, ieder met zijn naaste, omdat wij leden zijn van elkander”[1].

Roddel hoort bij de oude mens. Dat is iets dat uit het leven moet worden weggehaald.
Gereformeerden zijn nieuwe mensen. Mensen die met Christus een nieuw begin maken. Elke dag opnieuw.

Nu het hierom gaat, citeer ik graag een stukje uit de Leeuwarder Courant van zaterdag 27 augustus 1955.
“Inderdaad, wij zijn altijd weer geneigd aan de woorden van de ander de inhoud te geven die ons past. Zodoende loopt ieder gesprek uit op een gesprek met onszelf.
Maar spreken begint met luisteren. Luisteren dat is je helemaal trachten in te leven in en over te geven aan de gespreksgenoot. Nog al te veel zien wij over het hoofd dat ons aandeel in het gesprek moet bestaan in vragen. Wij moeten eens af van de gedachte dat het een blijk is van ‘minderbegaafdheid’ als we de dingen niet direct door hebben.
Dit geldt zeker in de gesprekken die God met ons wil voeren in de Bijbel. Al is het dan waar dat ‘God groot is en wij Hem niet begrijpen’, het feit dat God blijft spreken moet ons doen beseffen dat Hij ons door vragen wijs wil laten worden. Het gesprek met de naaste zal slagen als u zich eerst oefent in het verstaan van God.
Leest u bijvoorbeeld eens Zondag 43 uit de Catechismus, overdenk het, laat het in u omgaan: het zal uw gesprek tijdens de visite op een hoger plan brengen. Gods spreken is namelijk het bewijs van Zijn liefde. Waar iets van deze liefde in onze gesprekken doorbreekt verdwijnen de ‘afgewaaide praatjes’, het oordelen en het roddelen; zo worden wij waarlijk mens”[2].

God volledig doorzien? Nee, dat gaat ons in deze onvolmaakte wereld nimmer lukken. Maar God leert ons wel wat Hij van ons vraagt.
Hij geeft – om met Efeziërs 1 te spreken – de Geest “van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen”[3].
Wie God kent, kan pas echt in de rechte verhouding met zijn medemensen komen te staan. Dan worden we weer echt mens.
Ziet u? Roddelen is, in de grond van de zaak, mensonwaardig.
Roddelaars en kwaadsprekers kennen God niet echt. Zij weten wel wie Hij is. Zij weten dat Hij bestaat. Maar hun verstand is niet verlicht.

Als – om zo te zeggen – Gods licht op gaat beseffen mensen welke hoop ze hebben omdat God hen geroepen heeft. Dan realiseren zij zich ten volle wat de rijkdom is van de heerlijkheid die hen te wachten staat.
Paulus heeft in Efeziërs 1 veel woorden nodig om dat te beschrijven. Hij spreekt over “verlichte ogen uws harten, zodat gij weet, welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is zijner erfenis bij de heiligen, en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven, naar de werking van de sterkte zijner macht, die Hij heeft gewrocht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten, boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw”[4].
Met andere woorden: roddelen past eigenlijk op geen enkele manier bij het leven dat kinderen van God in de hemel te wachten staat.

De dienstorder die ik van de Verbondsgod krijg is dat ik “alle liegen en bedriegen als echt duivelswerk vermijd, als ik tenminste de zware toorn van God niet op mij laden wil. Verder dat ik in rechtszaken en in alle handelingen de waarheid liefheb, oprecht spreek en belijd en ook de eer en goede naam van mijn naaste zoveel ik kan verdedig en bevorder”[5].
Die dienstorder krijgen al Gods kinderen.
En het moet tot al die gelovigen doordringen:
* achterklap is aards; het past niet bij God en Zijn woonplaats
* liegen is laaghartig; het heeft niets te maken met de hoge hemel van God!

Noten:
[1] Efeziërs 4:24 en 25.
[2] Leeuwarder Courant – hoofdblad van Friesland, zaterdag 27 augustus 1955. Ook te vinden op www.delpher.nl .
[3] Efeziërs 1:15, 16 en 17.
[4] Efeziërs 1:18-21.
[5] Heidelbergse Catechismus – Zondag 43, antwoord 112.

Volgende pagina »

Blog op WordPress.com.