gereformeerd leven in nederland

31 maart 2017

Vergadering van verontrusten

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , , , ,

Aan koffietafels en tijdens verenigingsavonden wordt in de Gereformeerde wereld van de eenentwintigste eeuw niet zelden geredekaveld over ‘verontrusten’.
Een ietwat argeloos kerkmens zou kunnen denken dat dat alleen iets van deze tijd is. Ei neen! Niets is minder waar!

Ook in 1972 spreekt men er al van.
In maart van dat jaar staat in een editie van het Nederlands Dagblad een krantenkop: “Verontrusten waren in Groningen bijeen”[1].

Men meldt: “In Groningen werd een landelijke bijeenkomst voor verontrusten gehouden, belegd door de persvereniging ‘Waarheid en Eenheid’ en de Vereniging van Verontrusten in de Geref. Kerken ‘Schrift en Belijdenis’” [moet waarschijnlijk zijn: Schrift en Getuigenis, BdR].

Hier zijn de toenmalige Gereformeerde kerken (synodaal) bedoeld. Dus: de kerkmensen die in 1944 niet met de Vrijmaking waren meegegaan, en hun nazaten. Dit weekblad voor het gereformeerde leven verschijnt, als ik het goed weet, in de periode juli 1948 tot december 1996[2].

Waar spreekt men over tijdens die landelijke bijeenkomst?
Over de reformatorische belijdenis van de verzoening. Dr. E. Masselink houdt een referaat.

Die dominee Evert Masselink (1906-1993) is, wat mij betreft, een nogal bijzondere figuur. Hij wordt bekend door het protest dat hij aantekent tegen het onrecht dat professor dr. K. Schilder indertijd aangedaan is toen hij geschorst werd. Dr. Masselink schrijft tot het laatst van zijn leven over allerlei actuele ontwikkelingen in de kerken. Hij is zeer verontrust over de koers van zijn eigen kerkverband.
Juist daarom vind ik Masselink een bijzondere man. Want dat kan dus, uw ganse aardse leven verontrust zijn. Het is goed mogelijk dat men het in de grond van de zaak eens is met mensen die gewoon Gereformeerd willen blijven, maar dat men zich vervolgens niet bij die Gereformeerden aansluit. Bijvoorbeeld vanwege allerlei nuanceringen. Of bijvoorbeeld vanwege beweegredenen in het sociale vlak.
In dergelijke situaties zit er weinig anders op dan ach en wee te roepen. En natuurlijk kan men uitleggen hoe het wel moet. Maar dat gebeurt dan wel aan de zijlijn. Dat gebeurt in een sfeer waarin mensen zoetjes aan bij God weglopen. Voorzichtiglijk, maar toch.
Wat is mijn conclusie in deze?
Gereformeerd-zijn vereist enige courage. Een zekere dapperheid. Natuurlijk, zachtmoedigheid is een groot goed. Trouw is belangrijk. Maar als de Here roept, kan men niet net doen alsof men niets hoort!

Wat zegt doctor Masselink?
Hij spreekt dus over de belijdenis betreffende de verzoening.
“”Het lijkt niet zo actueel om vandaag over dit onderwerp te spreken” (…) De belijdenis is reeds 400 jaar oud. Elke generatie heeft zijn eigen taak en in elke generatie klinkt het Woord van de Heiland, dat nooit verandert in een wereld, die steeds weer verandert. Het evangelie gaat over alle generaties, maar de zonde ook. Waar valt dan de beslissing? Bij een schot? (…) Bij een persoon? (Hitler). De beslissing valt bij het volk van God, in elk leven waar geloof is. In de tijd van de reformatie heerste de theologische opvatting over natuur en genade; de natuur was verzwakt, moest gewijd worden en de kerk deelt de genade uit aan de verziekte natuur.
Luther vond daarin geen vrede en kwam tot de ontdekking, dat je niet om de bijbel heen kunt. De verhouding is zonde-genade en de genade van Christus is genoeg; zonder kerkbemiddeling, geen werken der wet, maar het geloof alleen.
God is bezig de wereld met zichzelf te verzoenen. Er is maar één die ons ons schuldbesef kan bijbrengen. De Zoon des Mensen is in de wereld gekomen om te dienen, niet om gediend te worden en op die genade zei Luther ‘ja’”.

Ook in 2017 hebben kerkmensen de taak om het Woord van de Heiland na te spreken.
Daar moeten wij niets van af doen. Die neiging hebben wij allen wel. We zeggen dingen liever niet omdat ze in onze wereld niet goed klinken.
Het is niet tof om te zeggen dat de Roomse mis een afgoderij is. Een vervloekte afgoderij, nog wel[3].
Het wordt niet met vreugde ontvangen als u belijdt: “God heeft uitverkoren niet omdat Hij tevoren in de mens geloof, gehoorzaamheid van het geloof, heiligheid of een andere goede eigenschap of aanleg zag, die als oorzaak of voorwaarde in de mens, die uitverkoren zou worden, aanwezig moest zijn. Integendeel, Hij heeft uitverkoren opdat Hij geloof, gehoorzaamheid van het geloof, heiligheid enzovoort zou bewerken”[4]. Wie hardop zegt dat de mens in de grond der zaak door de zonde bedorven is, wordt uitgelachen en weggehoond.
Het is niet in de mode om vast te stellen dat wij “geen enkel ander middel hoeven te zoeken of uit te denken om ons met God te verzoenen naast dit ene, eens voor altijd gebrachte offer, dat de gelovigen voor eeuwig tot volmaaktheid brengt”[5].
Wij worden er, als wij Gods Woord zuiver en onverkort naspreken, niet populairder op in deze wereld.

Dominee Masselink herinnert in zijn referaat aan de leer van dr. H. Wiersinga.
Wiersinga meent “dat het niet in Gods programma stond en dat het de menselijke werking was die Hem de vloek van het kruis aandeed en niet God”.
Er staat in het ND-verslag bij:
“Dr. W. wijst ook veel stukken van de catechismus en artikel 20 en 21 NGB af. Hij ontkent de waarde van de verzoening van Christus en hierbij doet hij dus tekort aan het evangelie voor zondaren.
Er is hier een hele trend gaande die het evangelie in het hart raakt. Het gaat niet om mensen, maar om het Woord van God, dat is de Reformatorische belijdenis van de verzoening”.

Hoe is de situatie in onze tijd?
De verzoeningsleer staat in het onderwijs van de Gereformeerd-vrijgemaakte Theologische Universiteit Kampen onder druk. Deze zaak blijkt – hoe droevig dat ook is – opnieuw actueel te zijn geworden[6]!

Doctor Masselink heeft blijkens het verslag in het Nederlands Dagblad gezegd: “Het gaat niet om mensen, maar om het Woord van God”.
Inderdaad: dat is van eminent belang. Ook in de eenentwintigste eeuw. Wie dat Woord onverkort handhaaft, vindt zijn rust weer terug.

En ik noteer het tenslotte nog eens met nadruk: laten wij niet gedurende heel ons aardse leven verontrust blijven!

Noten:
[1] “Verontrusten waren in Groningen bijeen”. In: Nederlands Dagblad, woensdag 15 maart 1972, p. 2.
[2] Zie http://www.hdc.vu.nl/nl/Images/Waarheid_en_Eenheid_tcm215-132976.pdf ; geraadpleegd op dinsdag 28 februari 2017.
[3] Heidelbergse Catechismus – Zondag 30, antwoord 80.
[4] Dordtse Leerregels, hoofdstuk I, artikel 9.
[5] Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 21.
[6] Hierover schreef ik op deze plaats reeds vaker. U kunt de betreffende artikelen vinden via https://bderoos.wordpress.com/tag/j-m-burger/ .

30 maart 2017

De eenvoudigen bewaard

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , ,

Op de keper beschouwd is het tamelijk verbazingwekkend dat er in de kerk zo menigmaal discussies worden gevoerd over zaken die – als het erop aankomt – ‘middelmatig’ moeten worden genoemd[1]. Over de afkondigingen voorafgaand aan de kerkdienst bijvoorbeeld. Of over vormgeving en inhoud van een rubriek in een jaarboekje van een kerk bijvoorbeeld.

Wat mij betreft zouden praters en briefschrijvers in de kerk vaker de vraag moeten beantwoorden: raakt het probleem dat ik aansnijd een principiële zaak, of niet?

In de kerk zitten heel wat gewone mensen die al dat gepraat over punten en komma’s maar niks vinden.
Hebben we nog een boodschap aan hen?

We mogen toch hopen van wel.
Als dat niet zo is, dan is er iets helemaal mis.

In dat verband citeer ik eerst graag een tweetal verzen uit Psalm 116:
“De HEERE is genadig en rechtvaardig,
onze God is een Ontfermer.
De HEERE bewaart de eenvoudigen;
ik was uitgeteerd, maar Hij heeft mij verlost”[2].
Voor dat woord ‘eenvoudigen’ staat er in het Hebreeuws een woord dat duidt op onervaren mensen. Het zijn de broeders en zusters die zich makkelijk vergissen. Het zijn de mannen en vrouwen in de kerk die, soms zonder dat zij het zelf weten, dwalende zijn[3].
Voor hen biedt Psalm 116 troost. Want: de Here bewaart de eenvoudigen. Dat hoeven superintelligente mensen dus niet te doen.
En juist omdat de Here de Beschermheer van de eenvoudigen is, moeten de kerkleiders goed op die gewone mensen letten. De Here Zelf maakt die op de achtergrond opererende kerkleden wijs. Nee, die eenvoudigen hebben wellicht niet zo’n hoog opleidingsniveau. Maar kunnen reuze geleerd zijn in het geloof. Want daar zorgt de Here Zelf voor.

In Lucas 18 staat een bekend woord, dat aanduidt dat bescheidenheid de kerkmens siert. De Zoon van God leert ons deze les: “… ieder die zichzelf verhoogt, zal vernederd worden en wie zichzelf vernedert, zal verhoogd worden”[4].
Vlak daarna zegt Jezus: “Laat de kleine kinderen tot Mij komen en verhinder hen niet, want voor zulke mensen is het Koninkrijk van God.
Voorwaar zeg Ik u: Wie het Koninkrijk van God niet ontvangt als een kind, zal daarin beslist niet binnengaan”[5].

Hoogopgeleiden en ongeletterden moeten de houding van een vragend kind hebben. In de kerk hoeven zij slechts hun lege handen op te houden. Als het erop aankomt zijn ze allemaal volkomen afhankelijk van Goddelijk reddingswerk. En dat zal, als het goed is, ook aan hun houding te merken zijn.

In Handelingen 4 staan woorden die ons met de neus op de waarheid drukken. Ik citeer woorden van Petrus en Johannes, en ook de reactie daarop.
“Toen zei Petrus, vervuld met de Heilige Geest, tegen hen: (…) Deze Jezus is de steen die door u, de bouwers, veracht werd, maar Die de hoeksteen geworden is.
En de zaligheid is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden.
Toen zij nu de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen en merkten dat zij ongeleerde en eenvoudige mensen waren, verwonderden zij zich en herkenden zij hen als mensen die met Jezus samen geweest waren”.
Het evangelie wordt verkondigd door ongeleerde personen.
De blijde Boodschap wordt gebracht door eenvoudige mensen.
Discipelen die geen hoge opleiding hebben vormen, als ik het zo zeggen mag, in Handelingen 4 het fundament van de kerk.
Het bovenvermelde Schriftgedeelte maakt mij eens te meer duidelijk dat dominocratie, of welke vorm van overheersing dan ook, voorkomen dient te worden.
We moeten elkaar meenemen, op weg achter Christus aan. En daarbij is Gods Woord doorslaggevend. Het gaat niet om onze opinies. We hoeven niet te focussen op menselijke meningen.

Met dit alles wil ik niet zeggen dat wij hedendaagse vraagstukken ijverig moeten gaan versimpelen.
We hoeven niet net te doen alsof de hele wereld eenvoudig en gemakkelijk is. Niets is minder waar. Dat weet u net zo goed als ik.
Maar ik meen wel dat mensen die moeilijke vraagstukken kunnen doorgronden, geroepen zijn om die problemen toegankelijk te maken voor mensen die de zaken niet zo goed kunnen analyseren. Wanneer de kwesties voor alle betrokkenen helder zijn, kan in gezamenlijkheid naar Schriftuurlijke antwoorden en oplossingen gezocht worden.

Vreest u niet, ik voel geen behoefte om net te doen of het kerkelijk leven met een paar kleine ingreepjes te versoberen is. Ik weet wel dat het allemaal niet zo makkelijk ligt.
Wel wil ik er voor pleiten om kerkelijke beslissingen niet met stilte te omgeven. Overvaltactieken zijn natuurlijk wel makkelijk. Je kunt snel beslissen, en de ervaring leert dat het kerkvolk een heleboel slikt. Maar in Gods Woord lees ik dat eenvoudigen bij de Here meetellen.
We moeten het niet hebben van sluimerende slimmigheden.
We moeten werken met Schriftuurlijke argumentatie.
Het is onze taak om elkaar, met de Heilige Schrift in de hand, mee te nemen op het pad dat Christus ons wijst. En juist eenvoudige mensen kunnen ons terugbrengen bij de essentie van het Evangelie: “… er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden”.

Laten we maar weer wat vaker worden als een kind.
Daar wordt het vast een stuk eenvoudiger van.

Noten:
[1] Dit is een bewerking van een stuk dat ik eerder schreef. Dat stuk is gedateerd op vrijdag 28 maart 2008.
[2] Psalm 116:5 en 6.
[3] “Bijbel met kanttekeningen”. – Baarn: Bosch & Keuning n.v. – deel 4, p. 286. Kanttekening 12 bij Psalm 116:6.
[4] Lucas 18:14.
[5] Lucas 18:16 en 17.

29 maart 2017

Geloof in Gods almacht

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , ,

Kent u de heer Barthel?
Dat is een hoogleraar sterrenkunde. Hij is verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Een kind vroeg hem: bestaat God?
“Tijdens de Groningse Nacht van Kunst en Wetenschap, mei 2014, gaf professor Peter Barthel (…) zijn antwoord: God bestaat. Maar Hij is niet een man met een baard, maar íéts. Een bezielende geest. Mede doordat [het dagblad] Trouw Barthels toelichting publiceerde, stroomden de reacties binnen. Positieve, en zeer kritische, ook van theologen. Nu, drie jaar later, heeft Barthel zijn korte antwoord uitgebreid tot een bescheiden boek…”[1].

Barthel gelooft niet dat God almachtig is.
“Ik geloof (…) niet dat God zijn eigen volk heeft laten afslachten. (…) Laat die almacht toch los. Zie dat God alleen maar wil bezielen. Wordt het dan niet wat duidelijker?’.
Maar hoe kan de hoogleraar Barthel dan wel geloven dat God een bezielende geest is? Daar heeft hij toch ook geen bewijs voor?
“‘Nee, maar dat is wel een minder verstrekkende bewering dan een almachtige God. En ik vraag je opnieuw: is dit de kern van de zaak? Wat staat of valt ermee met wat ik precies geloof? God schiet er alleen iets mee op als wij in zijn geest handelen. Wij zijn de handen van God”.
“…Ik ben ook niet vaag, vind ik. Het gaat erom dat je je blijft verwonderen en dat je hoofdzaken van bijzaken weet te scheiden”[2].

Wat moeten kinderen van God hiermee?

Het is, dunkt mij, belangrijk om van dit soort redeneringen kennis te nemen.
Velen zeggen: gelovigen moeten leren nadenken.
Velen zeggen: gelovigen moeten toch op God vertrouwen met, onder meer, heel hun verstand? Nou dan!

Kinderen van God zijn vatbaar voor deze redenaties.
Dat is ook geen wonder. Als je als gelovig kerkmens voor de voeten gegooid krijgt dat je te weinig nadenkt, word je daar niet vrolijker van. Dan sluipen de vraagtekens op kousenvoeten binnen. Ben ik te kortzichtig? Heb ik, zonder het werkelijk te beseffen, oogkleppen op?

Het is daarom goed om Gods Woord te openen.
Dan kunnen we weer moed vatten. Wij kunnen weer vertrouwen krijgen.

In dit verband kunnen we elkaar onder meer wijzen op Zacharia 8, en met name op deze woorden:
“Het zal gebeuren, zoals u, huis van Juda en huis van Israël,
een vloek onder de heidenvolken geweest bent,
zo zal Ik u verlossen
en zult u een zegen worden.
Wees niet bevreesd,
grijp moed”[3].

Over Zacharia 8 schreef ik al eens:
“…wat zegt de Here?
* Ik ben woedend geweest op Jeruzalem, en op haar inwoners!
* Maar Ik keer naar Jeruzalem terug, en Ik weet het zeker: Mijn volk zal nu trouw aan Mij zijn.
* Er komt een lange tijd van diepe vrede. Zelfs senioren en hoogbejaarden kunnen rustig op straat lopen. Ze worden niet beroofd. Ze hoeven geen aanvallen te verwachten. Kinderen zijn veilig op straat. Er zal hen heus niets overkomen.
* Natuurlijk, dit klinkt voor u bijna ongelooflijk. Maar onderschat Mijn kracht niet. Mijn almacht garandeert dat die rust er inderdaad zijn zal.
* Ik zal u, vanuit de ballingschap, terugbrengen naar het beloofde land.
* Mensen, ga maar weer gewoon aan het werk. Niet alleen met de tempel, maar ook met uw dagelijkse bezigheden.
* Ik zal u Mijn zegen geven. Uw voorgeslacht heeft Mij getergd. Maar het is nu de tijd van Mijn zegen en van door Mij gegeven voorspoed.
* U doet op dit moment heel veel aan vasten. Maar er zal een totale ommekeer komen. Er komt vrolijkheid. En er zullen feesten worden gevierd.
* Naast Mijn eigen volk zullen ook andere naties Mij gaan zoeken. Zij zullen naar Mij toe komen.
* Massa’s mensen zullen zich aan mensen van Gods volk vastklampen: ook zij willen bij de Here horen!”
En:
“Vurige ijver. Brandende hartstocht. Dat is liefde die niet wachten wil. Die alle verhindering opruimt. Naijver, in oud Nederlands. Daar zit de positieve kracht van jaloezie in. Positieve kracht waarmee liefde uniek wil zijn. Kracht, die alles uit de weg wil ruimen wat de geliefde bedreigt. Vijanden mogen geen scheiding meer brengen. Dit brandend hart wil de geliefde winnen. Met zijn liefde overwinnen. Hij wil haar voor zichzelf.
De God die van mensen houdt doet meer dan liefdevol afwachten. Hij komt in actie. God is meer dan liefde zijn, Hij is liefde doen. Hij leeft liefde en geeft en stort uit. Daaruit is de Zoon van God geboren. Uit de liefde van Vader en Zoon is de Geest uitgestort. Uit diezelfde liefde worden mensen als nieuw herboren. God komt naar ons toe, nog voor we naar hem vragen. Maar door zijn liefde bewogen gaan wij naar God vragen”[4].

In het vers dat ik hierboven citeerde wordt gezegd: zoals de vloek letterlijk over Israël kwam, zo zal ook de zegen letterlijk over Gods volk komen.
En ja, de heilshistorie bewijst dat. Kerst, Goede Vrijdag, Pasen en Pinksteren zijn even zo vele zegeningen van God. Door Zijn Heilige Geest worden wij in staat gesteld om de Here te dienen. Om met Romeinen 7 te spreken: wij gaan “in nieuwheid van Geest dienen, en niet in oudheid van letter”[5].

Nu ga ik weer terug naar professor Barthel. God laat mensen afslachten, zegt hij. Dat kan de bedoeling toch niet wezen?
Voor het gemak vergeet de hoogleraar dat wij, mensen van alle tijden, er een puinhoop van maken. Want zo gaat dat als het aards gepeupel zijn eigen gang gaat.
Tot ons geluk blijft het daar niet bij. Want hoe groot de anarchie der mensen ook is, de Here God geeft een ommekeer.
Zelfs de grootste augiasstal wordt weer rein. U kent het mythologische verhaal van de augiasstal wellicht: “Augias bezat de grootste kudde van het land. De kudde telde wel drieduizend ossen, maar de stallen van de kudde waren al in geen dertig jaar uitgemest. De opdracht van Herakles was om de stallen in één dag schoon te maken. Hij kreeg dat voor elkaar door twee rivieren die erlangs stroomden om te leiden, de Alpheüs en de Peneios. De stroom water, die daardoor ontstond, spoelde de mest weg. Op die manier werden de stallen van Augias in één dag schoongemaakt…”[6].
Laat het helder wezen: de hemelse God heeft de macht om een ommekeer in minder dan geen tijd te bewerkstelligen! Voor een nieuw begin heeft Hij veel minder dan een dag nodig! Paulus schrijft in 1 Corinthiërs 15 zelfs: “Zie, ik vertel u een geheimenis: Wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden,
in een ondeelbaar ogenblik, in een oogwenk, bij de laatste bazuin”[7].

Professor Barthel is niet vaag, zegt hij. Dat klopt. Het is zonneklaar dat hij blijft steken in keihard ongeloof. Ach, we zouden hem zo graag volhardend geloof gunnen!
De professor: het gaat erom dat je je blijft verwonderen. Ook dat is waar. Maar de vraag is: waarover en over Wie verwonderen we ons?

Het geloof in Gods almacht mogen we ons nooit laten afnemen. Dat is geen bijzaak. Dat is een hoofdzaak.
En laat het daarbij maar duidelijk wezen: wie zijn eigen ellende kent is al een heel eind op weg!

Noten:
[1] De gegevens van dit boek zijn: Peter Barthel, “Professor, bestaat God?”. – Amsterdam: Amsterdam University Press, 2017. – 108 p.
[2] De citaten in het begin van dit artikel komen uit: “Laat de almacht los, ga voor bezieling” – interview met Peter Barthel. In: ND Gulliver, bijlage bij het Nederlands Dagblad, vrijdag 10 maart 2017, p. 8 en 9.
[3] Zacharia 8:13.
[4] Geciteerd uit mijn artikel “Zo zegt de Here”, hier gepubliceerd op woensdag 18 februari 2015. Te vinden op https://bderoos.wordpress.com/2015/02/18/zo-zegt-de-here/ .
[5] Romeinen 7:6.
[6] Geciteerd van https://nl.wikipedia.org/wiki/Augias ; geraadpleegd op maandag 13 maart 2017.
[7] 1 Corinthiërs 15:51 en 52.

28 maart 2017

Ootmoed en onderwerping

De Here gebiedt mij “dat ik de enige ware God naar waarheid leer kennen, Hem alleen vertrouw, met alle ootmoed en geduld mij aan Hem alleen onderwerp”.
Zo staat dat in Zondag 34 van de Heidelbergse Catechismus[1].

Die ootmoed, die onderwerping staat haaks op deze wereld.
Waarom?
Uit onderstaande voorbeelden zal dat blijken. Die voorbeelden zijn gebaseerd op de werkelijkheid van 2017.

1.
Een mevrouw krijgt een zalf voorgeschreven van de huisarts. Zij gaat naar de apotheek. Aldaar blijkt dat die zalf € 79 kost en dat mevrouw die zalf zelf moet aanschaffen.
‘Dat ga ik niet betalen’, zegt die mevrouw.
‘Wilt u niet beter worden?’, vraagt de baliemedewerkster. ‘Die vraag is zo ontzettend dom, dat ik daar niet op inga. Oké?’, zegt mevrouw streng.
In de apotheek krijgen de medewerkers een gouden idee. Die zalf van hierboven bestaat namelijk uit vier componenten. Men doet die componenten elk in een tube. Resultaat: vier tubes zalf. Daarvan moet er één worden betaald, ad € 4. De rest wordt vergoed door de zorgverzekeraar. Als die zalfjes over elkaar heen worden gesmeerd is het door de huisarts beoogde resultaat bereikt…
Dat is, op z’n zachtst gezegd, een tikje merkwaardig. Het ruikt wel heel erg naar geld-uit-de-zak-klopperij!
2.
In één week tijd komen er bij één gezin drie verkeerde facturen binnen. Voor één volgt er zelfs nog een herinnering. De heer des huizes belt en mailt er even zovele keren achteraan. ‘O pardon meneer… ja… dit is fout. Excuses!’. Als de heer des huizes die facturen met één oog dicht had voldaan was hij nu tussen de € 100 en € 150 armer geweest.
Wat is dit voor samenleving?
U voelt wel: in dergelijke gevallen is het moeilijk om ootmoedig te blijven.

Ootmoed en onderwerping worden ons in onze maatschappij in ijltempo afgeleerd.

Toch roept de Bijbel ons tot bescheidenheid op.
Ik wijs u op woorden uit 1 Petrus 5.

“Evenzo, jongeren, wees aan de ouderen onderdanig; en wees allen elkaar onderdanig. Wees met nederigheid bekleed, want God keert Zich tegen de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade”[2].
De Heidelbergse Catechismus attendeert ons in de Schriftverwijzingen onder meer naar deze woorden.

Onderdanig en nederig: dat klinkt wereldvreemd. Dat wordt toch nooit meer wat in deze maatschappij? U moet voor jezelf opkomen. Als u dat niet doet, zit u binnen de kortste keren in de hoek waar de klappen vallen. Nietwaar?

Maar in 1 Petrus 5 staat meer.
Wij lezen: “Verneder u dan onder de krachtige hand van God, opdat Hij u op Zijn tijd verhoogt.
Werp al uw zorgen op Hem, want Hij zorgt voor u.
Wees nuchter en waakzaam; want uw tegenpartij, de duivel, gaat rond als een brullende leeuw, op zoek naar wie hij zou kunnen verslinden.
Bied weerstand aan hem, vast in het geloof, in de wetenschap dat hetzelfde lijden ook aan al uw broeders in de wereld opgelegd wordt”[3].

In 1 Petrus 5 staat niet dat wij maar stilletjes in een hoekje moeten wachten op al datgene wat ons overkomt. Er staat niet dat wij alles maar moeten slikken.
Er staat dat wij eerbied moeten hebben voor de hoge God.
Er staat dat wij, als wij die houding aannemen, een plaats aangewezen krijgen in het koninkrijk van de hemelen.
Er staat dat wij behoren te volharden in het geloof dat de hemelse Heer voor ons zorgt.
Er staat dat die volharding hard nodig is, omdat de duivel met een niets ontziende ijver op zoek is naar mensen die Hij van de Verbondsgod af kan troggelen.

Een exegeet noteert in verband met 1 Petrus 5: “Niemand mag zich boven de ander verheffen, want allen zijn immers broeders (…). Alle gelovigen zullen elkaar onderdanig zijn (…), zich jegens elkaar omgorden met nederigheid (…), dat wil zeggen de ander in de gemeente hoogachten en dienen”[4].

Wanneer wij 1 Petrus 5 lezen, moeten we tot de conclusie komen dat de sfeer in de kerk wezenlijk behoort te verschillen van die in de wereld.

En nu wordt een kernpunt van Zondag 34 der Heidelbergse Catechismus blootgelegd: er is een enorme kloof tussen kerk en wereld. Er is een antithese, een diepe tegenstelling tussen Gods kinderen en de samenleving.
In de wereld heerst een sfeer van: ik weet het beter dan jij.
In de wereld heerst een sfeer van: opgepast, voor je ’t weet word je benadeeld.
In de kerk is de vraag: waarmee kan ik u van dienst zijn?
In de kerk is de vraag: hoe kan ik de God van het verbond vandaag het beste dienen?

Daarom is bij ruzies en meningsverschillen in de kerk altijd de vraag: hoe denkt u, met uw manier van doen, de Here God te dienen? Oftewel: is dit alles naar de tien woorden van Gods verbond, die in Zondag 34 opgenomen zijn?

Het is altijd lonend om in ons dagelijkse doen die tien woorden regelmatig te repeteren.
In de kerk, maar ook in de maatschappij.
Dan wordt het ook makkelijker om in een dolgedraaide samenleving als de onze staande te blijven.

Noten:
[1] Heidelbergse Catechismus – Zondag 34, antwoord 94.
[2] 1 Petrus 5:5.
[3] 1 Petrus 5:6-9.
[4] Zie de webversie van de Studiebijbel; commentaar bij 1 Petrus 5:5-9.

27 maart 2017

Hoge ouderdom

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , ,

Begin deze maand – het was op zaterdag 4 maart jongstleden – stierf een lid van De Gereformeerde Kerk Groningen. Deze zuster was oud. Juist in de week daarvóór was zij 103 jaar geworden[1].

De hoge leeftijd die deze zuster op aarde bereikte is illustratief voor de huidige situatie: wij worden steeds ouder.
Dat wordt lang niet altijd als een zegen ervaren. Men zegt wel: oud worden is prachtig, maar oud zijn niet.
Men spreekt over voltooid leven. En over het feit dat het recht daarop wettelijk vastgelegd moet worden. Zo snel mogelijk, zegt de een. Kalm aan graag, reageert de ander, laten wij zorgvuldig zijn.
Stervenshulp is een veelbesproken onderwerp. De één zegt: regel dat gauw. De ander merkt op dat de overheid geen wetten moet maken als dat niet nodig is[2].

Wat kunnen we in de kerk over hoge ouderdom zeggen?[3]

Laten we eerst kijken naar Elifaz. Dat is een vriend van Job.
In Job 5 spreekt hij over het nut van beproevingen. God wijst, door beproevingen heen, de weg. Hij kan slaan, maar hij herstelt ook. De hemelse God kan rampen over de wereld brengen. Of honger. En oorlog. Of roddel en laster.
Het is zeker dat God ervoor zorgen zal dat de waarheid boven tafel komt. Tegen wilde dieren, verwoesting en honger wordt Job beschermd.
En dan klinkt het:
“Je zult in hoge ouderdom in het graf komen,
zoals een korenhoop op zijn tijd binnengehaald wordt”[4].
Zo gaat dat met mensen.
Zij maken heel wat mee.
Soms denken we: hoe komen wij hier uit? En: wat moeten wij hiermee? En: wat is, in de gegeven omstandigheden, wijs?
Daar hebben wij niet altijd een goed antwoord op. Maar één ding is zeker: in die werkelijkheid is God aanwezig. Hij biedt bescherming.
In onze tijd past hier ook die troostvolle belijdenis uit Romeinen 8:
“Wat zullen wij dan over deze dingen zeggen? Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?
Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken?”[5].

Nu luisteren we naar Job.
In Job 30 beschrijft hij op beeldende wijze zijn spotters. Job wordt uitgelachen door mensen die jonger zijn dan hijzelf. Dat is vreselijk. Maar aan de vaders van die jonge kerels heeft Job ook niets. Want ook zij zijn, als het erop aankomt, waardeloze kerels.
“Maar nu lachen ze om mij,
mensen die jonger van dagen zijn dan ik;
hun vaders zou ik nog afgewezen hebben
om bij de honden van mijn kudde te plaatsen.
Wat zou mij de kracht van hun handen ook gebaat hebben?
Die is door hoge ouderdom in hen vergaan”[6].
Een exegeet schrijft over Job 30: “De manier waarop Job zijn spotters beschrijft, ademt afschuw en neerbuigendheid: hij schildert hen als de meest verachtelijke nietsnutten, naamlozen die als paria’s buiten de maatschappij staan. De paria’s deinzen er echter niet voor terug Job uit te lachen; hun eigen wanhoop valt kennelijk in het niet vergeleken bij de nood waarin Job nu verkeert. Zo toont de uitgebreide beschrijving van de spotters hoe ellendig Job eraan toe is: torende hij vroeger in aanzien en positie hoog uit boven zijn gemeenschap (…), nu is hij nog dieper gezonken dan zelfs deze allerlaagsten op de sociaal-maatschappelijke ladder”.
Job beschrijft hoe diep zijn lijden is. Heel zijn aardse leven wordt aangepakt. En eigenlijk vindt Job dat hij dit alles helemaal niet verdiend heeft.
Job roept het uit. Hij klaagt zijn nood. En hij klaagt God aan. Dat gaat zo:
“Want ik weet dat U mij naar de dood brengt,
en naar de verzamelplaats voor alle levenden.
Maar zal Hij de hand niet uitsteken naar iemand in een puinhoop,
als die daarom in zijn verdrukking om hulp roept?
Heb ik niet geweend over degene die moeilijke dagen had?
Was mijn ziel niet bedroefd over de arme?
Maar toen ik het goede verwachtte, kwam het kwade;
toen ik hoopte op licht, kwam er duisternis”[7].
Zo voelt het leven van Job aan. Hij zit stampvol emoties. Hij is een vat vol frustraties. Hij is woedend! Eigenlijk vindt hij zijn leven één complete afknapper. Eén grote, duistere domper. Eén totale ontgoocheling.
Is het niet een merkwaardig wonder dat de Heilige Geest het nodig heeft gevonden dat dit menselijke dieptepunt in Gods Woord werd opgenomen?

Wij worden in deze wereld steeds ouder.
De Nederlandse overheid is er verlegen mee. Wat moet je met al die oude mensen? Waar moet je met hen heen?
Het ongeloof zegt: u moet het recht hebben om uw leven te beëindigen.’t Is toch uw eigen leven? Nou dan!
Kinderen van God moeten, soms met het schaamrood op de kaken, zeggen dat zij er soms ook dingen uitgooien die helemaal niet christelijk klinken. Zij hebben soms ook levensgrote vraagtekens bij hun bestaan. Wat moeten ze hier nog? Waarom laat God hen nog verder leven? Wat is hun bestaanskwaliteit nog?
Dat soort vragen worden gesteld. En wij moeten beseffen: deze vragen zijn van alle tijden. Job smeet ze ook al de wereld in.
Job werd, zoals wij allen weten, later berispt door de Here. Het was niet goed wat hij dacht en zei.
Maar de Here leert ons wel: zo redeneren de mensen als zij alleen naar zichzelf kijken. Zo zit hun ziel in elkaar. Hun hart is, om zo te zeggen, een fontein van zonden en gebreken.
En gelovige mensen weten dat zij Jezus Christus nodig hebben. Hij heeft voor onze zonden betaald.
Heel oude mensen mogen het zeggen: over niet al te lange tijd zal God mij bij zich roepen; en dat is hard nodig ook!

Ook heel oude, door levenservaring wijs geworden mensen hebben Gods kracht nodig.
Dat blijkt onder meer in Hebreeën 11: “Door het geloof heeft ook Sara zelf kracht ontvangen om zwanger te worden en een kind te baren, ondanks haar hoge ouderdom, omdat zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had”[8].

Oude mensen zitten soms in hun stoel af te wachten. Zij weten dat zij op Gods tijd deze aarde zullen verlaten. Maar wanneer zal dat zijn? Iedere nieuwe dag is in zekere zin een verrassing: ik ben er nog! Maar wat is mijn taak nog?
In Hebreeën 11 leren wij dat de God van hemel en aarde ook bij stokoude mensen wonderen kan doen.

En misschien denken onze bejaarde broeders en zusters ook vandaag wel eens: hoe ben ik daartoe in staat geweest? Of ook: het lijkt wel of ik boven mijzelf uitgetild ben!
Nee, ook in 2017 zijn de wonderen niet de wereld uit.
Echter juist hoogbejaarde broeders en zusters kunnen net zo goed denken: kan het met mij ooit nog wat worden? En: wordt dit afgetakelde lichaam volmaakt? En: mijn verstand is ook niet meer wat het geweest is.
Onze oude gemeenteleden mogen het ook dan blijven belijden: de Here is trouw!

Het is de rechtsgeleerde en essayist H. Drion (1917-2004) die in 1991 het pleit voert voor de beschikbaarheid van een middel tot zelfdoding. De pil van Drion noemt men dat.
Drion, die van 1981 tot 1984 vice-president van de Hoge Raad is, schrijft het boek “Het zelfgewilde einde van oude mensen”[9]. Daarin noteert hij: “Mijn ideaal is dat oude mensen die op zich zelf zijn aangewezen, naar een arts kunnen lopen – hetzij hun huisarts, hetzij een daartoe aangewezen arts – om de middelen te verkrijgen waarmee zij op het moment dat hun dat zelf aangewezen voorkomt, een eind aan hun leven kunnen maken op een manier die voor henzelf en voor hun omgeving aanvaardbaar is”[10][11].
Hier staan geloof en ongeloof diametraal tegenover elkaar.
Want Gods kinderen blijven belijden: “Dat ik met lichaam en ziel, in leven en sterven, het eigendom ben, niet van mijzelf, maar van mijn trouwe Heiland Jezus Christus. Want Hij heeft met zijn kostbaar bloed voor al mijn zonden volkomen betaald en mij uit alle macht van de duivel verlost. Hij bewaart mij zo, dat zonder de wil van mijn hemelse vader geen haar van mijn hoofd kan vallen, ja zelfs zo, dat alles dienen moet tot mijn heil. Daarom geeft Hij mij door zijn Heilige Geest ook zekerheid van het eeuwige leven en maakt Hij mij van harte bereid om voortaan voor Hem te leven”[12].
Dat mogen wij belijden.
Ook als we oud geworden zijn!

Noten:
[1] Het betreft zuster Maria Jager-van Houten. Zij werd te Middelstum geboren op donderdag 26 februari 1914.
[2] Zie hierover diverse berichten en een commentaar over voltooid leven en stervenshulp in: Nederlands Dagblad, donderdag 9 maart 2017, p. 1, 3, 4 en 5.
[3] In het onderstaande maak ik onder meer gebruik van de webversie van de Studiebijbel.
[4] Job 5:26.
[5] Romeinen 8:31 en 32.
[6] Job 30:1 en 2.
[7] Job 30:23-26.
[8] Hebreeën 11:11.
[9] De gegevens van dit boek zijn: H. Drion,”Het zelfgewilde einde van oude mensen”. – Amsterdam: Uitgeverij Balans, 1992. – 124 p.
[10] Drion, p. 14. Ook te vinden via http://www.dbnl.org/tekst/drio001zelf01_01/ .
[11] Zie voor meer informatie over Drion https://nl.wikipedia.org/wiki/Huib_Drion ; geraadpleegd op donderdag 9 maart 2017.
[12] Heidelbergse Catechismus – Zondag 1, antwoord 1.

24 maart 2017

Nieuwe hermeneutiek

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , ,

“Wat verschijne,
wat verdwijne,
’t hangt niet aan een los geval.
In ’t voorleden
ligt het heden;
in het nu, wat worden zal”.
Dat schreef de geschiedkundige en dichter Willem Bilderdijk ooit[1][2].

Dat blijkt ook in de kerkgeschiedenis.
Dat zult u hieronder alras zien.

In de editie van het opinieblad ‘Koers’ die op zaterdag 11 maart 1972 verschijnt, schrijft de Christelijk-Gereformeerde dominee J.H. Velema (1917-2007) over de manier waarop mensen zich op de Heilige Schrift beroepen.
In de rubriek Persschouw van het Nederlands Dagblad wordt het schrijven van de predikant overgenomen.

Dominee Velema begint met de situatie van vroeger.
Dat doet hij als volgt.

“Tot voor enige jaren stond het vast dat we ons als christenen, op de Schrift konden, mochten en moesten beroepen. Verkondigde iemand een bepaalde mening en hij kon daarvoor Schriftbewijzen geven, dan luisterden we. Of was het duidelijk dat iemand in zijn gevoelen met de Schrift in strijd kwam, dan plaatste hij zichzelf buiten de gemeenschap van de kerk.
Van oudsher – daarvoor zijn we kinderen der Reformatie – had het Woord het laatste woord”.

En hoe is de situatie in het jaar 1972?

“Over de situatie van nu schrijft ds. Velema dat een beroep op de Schrift zoals eertijds niet meer mogelijk is. Er is nu een nieuw ‘verstaan’ van de Schrift. Prof. dr. G. Rothuizen wordt als voorbeeld aangehaald. Deze schrijft in een rapport over de homofilie bestemd voor de Syn.-geref. synode dat men tegenwoordig een andere hermeneutische sleutel heeft, die ‘ons de zaken niet anders doet zien, maar ons wel toestaat er anders mee te werken’.
Ds. Velema leidt hier terecht uit af, dat men, denkend in dat kader er vanuit moet gaan dat de apostel in zijn tijd niet beter wist en dat wij vele dingen beter weten:
„Daarom kunnen we in concreto met zijn uitspraken over de homofilie weinig doen; zijn ze voor ons ook niet normatief en kunnen wij in feite een andere weg gaan.
Het resultaat is dat men een homofiele verbintenis als kerk moet gaan erkennen en dat het goed zou zijn de gemeente bij het feestelijk gebeuren van deze verbintenis te betrekken (…).
De reden voor dit anders benaderen van de Schrift ligt in de omstandigheden van de tijd. Romeinen 13 laat zich in een democratische samenleving niet meer waar maken. Op deze wijze wordt de Bijbel in feite buiten spel gezet en geeft niet de Bijbel, maar de tijd de toon aan.
Dan kan inderdaad de Bijbel wat anders zeggen dan vroeger. Als het er om gaat die oude Bijbel de letter van de tekst, functioneel te maken voor ons, dan beslist uiteindelijk de mens over het Woord Gods.
Het beroep op de Schrift is nooit meer een direct beroep, maar de tekst moet ‘gefilterd’ worden; de tekst moet door het filter van het levensgevoel van de moderne mens heen. Er kan dan heel wat anders uitkomen dan vroeger. Maar dat is geen bezwaar. (…) Dat is de droeve stand van zaken”.
Opnieuw terecht constateert ds. Velema dat een ieder die een beroep doet op de Heilige Schrift, belachelijk is in de ogen van de huidige theologen: „Oordeelt men niet al te gemakkelijk over het Woord van God omdat in de God van het Woord zo geheel anders geloofd wordt? Alles hangt met alles samen. We kunnen vele vragen stellen bij dit onderwerp. In het kader van de nieuwe opvattingen van de hermeneutiek – verklaringswijze – van de Bijbel, wordt een beroep op de Schrift voor een eenvoudig mens bijna onmogelijk. Zou dat Gods bedoeling zijn?”[3].

Wat mij betreft heeft het schrijven van dominee Velema een nieuwe actualiteit gekregen. Zijn artikel past verrassend goed op de redeneringen betreffende onder meer de vrouw in het ambt!
Er is, om het maar ronduit te zeggen, homiletisch bezien weinig nieuws onder de zon.

Zouden de bovenstaande redeneringen Gods bedoeling zijn?, zo vraagt dominee Velema.
Mijn overtuiging is dat dat zeker niet Zijn intentie kan wezen.

Wat mij betreft moeten alle zich Gereformeerd noemende mensen terug naar dat aloude adagium: verkondigt iemand een bepaalde mening en hij kan daarvoor Schriftbewijzen geven, dan luisteren wij!

Er is weinig nieuws onder de zon, schreef ik.
Dat vond Willem Bilderdijk ook. Hij noteerde:
“Opgaan, blinken,
en verzinken,
is het lot van ieder dag:
en wij allen
moeten vallen,
wie zijn licht bestralen mag”[4].
Bilderdijks somberheid mag uiteindelijk echter niet de onze wezen.

Zeker, soms lijkt het zo te zijn dat onze God één stap vooruit en vervolgens twee stappen achteruit zet. Maar dat heeft vooral te maken met Zijn genade, Zijn geduld en onze kortzichtigheid.
De God van het verbond volvoert echter Zijn plan. En waar loopt dat op uit? Paulus beschrijft het in 2 Corinthiërs 4: “Wij weten immers dat Hij Die de Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken en samen met u voor Zich zal stellen.
Want dit alles gebeurt ter wille van u, opdat de genade, die meer en meer is toegenomen, door de dankzegging van velen overvloedig wordt tot verheerlijking van God.
Daarom verliezen wij de moed niet; integendeel, ook al vergaat onze uiterlijke mens, toch wordt de innerlijke mens van dag tot dag vernieuwd.
Want onze lichte verdrukking, die van korte duur is, brengt in ons een alles overtreffend eeuwig gewicht van heerlijkheid teweeg.
Wij houden onze ogen immers niet gericht op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn van het ogenblik, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig”[5].

De blijdschap van Gods kinderen moet zijn:
In het verleden
ligt nu nog het heden
maar na aardse moeilijkheden
zullen wij de hemel binnentreden!

Noten:
[1] Citaat uit: Willem Bilderdijk (ed. Peter van Zonneveld), “Leven, ach! wat zijt gij toch? Bloemlezing uit de gedichten”. – Amsterdam: Athenaeum / Polak & Van Gennep 2006. – p. 52. Ook te vinden via http://www.dbnl.org/tekst/bild002leve02_01/bild002leve02_01_0023.php .
[2] Zie over Willem Bilderdijk https://nl.wikipedia.org/wiki/Willem_Bilderdijk ;  geraadpleegd op woensdag 8 maart 2017.
[3] “Het beroep op de Schrift”. In: Nederlands Dagblad, donderdag 23 maart 1972, p. 4. Ook te vinden via www.delpher.nl .
[4] Citaat uit: Bilderdijk, a.w. Zie verder noot 1.
[5] 2 Corinthiërs 4:14-18.

Volgende pagina »

Blog op WordPress.com.