gereformeerd leven in nederland

27 juli 2012

Eindelijk verstandig

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , ,

Wat zijn de pijlers van ons bestaan? Antwoord: mededogen en liefde. Ons gezamenlijke levensdoel is dat wij dát moeten inzien, en dat wij daar consequenties aan moeten verbinden.
Dat zegt televisiepresentator Annemiek Schrijver.
Mensen lijken allemaal op elkaar, zo zegt Annemiek verder. Zij hebben allemaal hetzelfde verlangen, namelijk gelukkig zijn.
Wij allen zitten dus in hetzelfde schuitje: we zijn op weg naar de dood.
Daarbij is er één kwestie die onmogelijk logisch uit te leggen is: terwijl we in datzelfde schuitje zitten, zijn wij druk doende om elkander te bevechten.
En de onuitgesproken vraagt hangt boven de markt: wanneer zouden wij eindelijk eens verstandig worden?
Ach, wellicht lukt dat wel in de eenentwintigste eeuw. Er lijkt een periode aan te breken waarin we steeds beter gaan inzien dat het ten diepste ridicuul is om elkaar als vijanden te zien.
Aldus Annemiek Schrijver[1].

Dat klinkt heel verstandig.
Samen optrekken: dat is in deze wereld een groot goed. Elkaar liefde bewijzen: dat voelt fijn. Wij krijgen daar een voldaan gevoel van.

In de kerk leren we echter om een heel andere dimensie te zien. Sterker nog: wij leren om de drie-enige God te zien.

Ik wijs op Colossenzen 1.
De schrijver van die brief, de apostel Paulus, deelt aan de christenen te Colosse mee dat hij voor hen bidt. In dat gebed vraagt Paulus aan de Here om de Colossenzen te vullen met de goede kennis van God. Het staat er als volgt: “Daarom houden ook wij sedert de dag, dat wij dit gehoord hebben, niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van zijn wil vervuld moogt worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te wassen in de rechte kennis van God”[2].
‘Daarom’, staat er.
Wáárom, eigenlijk?
Omdat in Colosse het Evangelie verkondigd is. Dat gebeurde door Epafras, een medewerker van de apostel.
Paulus vraagt de Here om de christenen in Colosse zo te vormen dat zij gaan leven volgens Gods wet. De Colossenzen moeten leven uit één stuk. Vol wijsheid. Dat spelen ze alleen maar klaar als zij geleid worden door de Heilige Geest. Pneumatike staat er: wijsheid en inzicht zijn afkomstig van Gods Geest[3].
Als de Heilige Geest van God aan het werk is, dán krijgen mensen waardigheid. Schriftúúrlijke waardigheid: zij worden aan Hem verbonden, ze worden opgenomen in Zijn verbond. Als mensen bij de Here horen, gaan zij met Hem leven. Zij bereiden zich voor op een leven in de hemel. Zij gaan goede werken doen; dat zijn activiteiten die voortkomen uit een echt geloof, activiteiten die passen in het kader van de door God gegeven wet, activiteiten die Gods eer bevorderen[4].
Gelovigen moeten, kortom, volwassen worden: geschikt voor een leven in de woonplaats van God.

Opnieuw stel ik de vraag: wat zijn de pijlers van ons bestaan?
Op grond van Gods Woord antwoord ik: de genade van God, en de verwachting van een hemelse existentie.
Dat maakt van mij een krachtig mens. Datzelfde geldt voor vele ware gelovigen. Die kracht ontlenen wij niet aan onszelf. Die kracht komt van God. Die energie maakt ons levenslustig en verwachtingsvol. Die vitaliteit geeft ons de moed om naar de toekomst te kijken.
Voor de goede orde: dat heeft hoegenaamd niets met arrogantie te maken. En ook niks met dikdoenerij. Het gaat immers om gekregen veerkracht?

God is, stelt Annemiek Schrijver, niet in dogma’s te vangen. Overigens kunnen dogma’s wel stapsteentjes zijn, opdat de Geest – die waait waarheen hij wil – dan beter blazen kan.
Hoe dat zij: het is belangrijk dat God niet slechts in het hoofd zit, maar ook – en vooral! – in het hart.
En daarom moet een mens, als ik Annemiek goed begrijp, zelf op zoek gaan.
Annemiek deed dat ook. Zij kwam bij het Tibetaans boeddhisme terecht. Via dat boeddhisme is zij er in geslaagd om de Bijbel beter te begrijpen.
Dat klinkt prachtig.
Alleen maar: Annemiek is zelf op zoek. Mijn vrijzinnigheid heeft, zegt zij, de vorm van mystiek.
Zij zegt ook: in mijn jeugd kreeg ik een rugzak vol religieuze kennis mee; ik heb de vrijheid genomen om die op mijn manier uit te pakken.
Op die manier ontwikkelt Annemiek, naar zij zelf meedeelt, een heel persoonlijke relatie met God.

Paulus schrijft aan de Colossenzen over de macht van Gods heerlijkheid. Over volharding. En over geduld.
Hij doet dat zó: “Zo wordt gij met alle kracht bekrachtigd naar de macht zijner heerlijkheid tot alle volharding en geduld, en dankt gij met blijdschap de Vader, die u toebereid heeft voor het erfdeel der heiligen in het licht”[5].

Het geheim van een christenleven is: overgave aan de Vader.
Betekent dat vervolgens dat een Gereformeerd mens tot nietsdoen is gedoemd? Welnee – er is in deze wereld veel te doen en er valt nog veel te ontdekken en uit te vinden. Maar in alle omstandigheden waarin die christen komt te verkeren,  past hij zich aan en verzoent zich met zijn situatie. Dat lijkt moeilijker dan het is. Want hij heeft de garantie dat Vader – om zo te zeggen – in de hemel de loper uitlegt om hem te Zijner tijd van harte welkom te heten in Zijn residentie.
Daar wordt een mens blij van.
Die geloofsvreugde tintelt door heel het leven heen.
Die christelijke tevredenheid is het uitgangspunt bij alle dingen.
Die geeft rust. En evenwicht.
Die blijheid maakt ons verstandig. Verstandig in Schriftuurlijke zin: met grote vreugde aanvaarden we Gods geboden steeds vaker als onze leefregel. Net zoals, bijvoorbeeld, de dichter van Psalm 119 dat indertijd deed:
“Geef mij verstand, dan zal ik uw wet bewaren,
en haar van ganser harte onderhouden”
en:
“Uw handen hebben mij gemaakt en toebereid,
geef mij verstand, opdat ik uw geboden lere”[6].

Die Gereformeerde opgetogenheid gun ik graag aan Annemiek Schrijver.
Ze lijkt mij aardig. Integer. En vakbekwaam.
En zelfs al zou zij dat niet zijn… – dan gun ik haar die opgetogenheid nóg.

Stop met de zoektocht, zou ik willen uitroepen.
En houdt op met die mystiek.
Wat mij aangaat, ik houd het bij het woord van de apostel Paulus uit Colossenzen 1: “Hij heeft ons verlost uit de macht der duisternis en overgebracht in het Koninkrijk van de Zoon zijner liefde,  in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden”[7].

Noten:
[1] Zie http://kerknieuws.nl/nieuws.asp?oId=23239 .
[2] Colossenzen 1:9 en 10.
[3] Zie hierover ook de webversie van de Studiebijbel. Commentaar bij Colossenzen 1:9.
[4] Zie Heidelbergse Catechismus – Zondag 33, vraag en antwoord 91: [vraag] Maar wat zijn goede werken? [antwoord] Alleen die uit waar geloof, naar de wet van God en tot zijn eer gedaan worden, maar niet die op onze eigen mening of op geboden van mensen gegrond zijn”.
[5] Colossenzen 1:11 en 12.
[6] Achtereenvolgens citeer ik de verzen 34 en 73 uit Psalm 119.
[7] Colossenzen 1:13 en 14.

26 juli 2012

Zacharia wijst op de Hogepriester

Een rechtgeaard christen bouwt graag mee aan de kerk[1]. Hij is actief in die heilige vergadering. En hij leeft mee met de andere gelovigen die daar een plaats van de Here krijgen.
Maar bij al dat werk dient bedacht te worden dat de óórsprong der kerk in de Here Jezus Christus ligt.

Dat wordt ons ook duidelijk gemaakt in Zacharia 6, waar staat: “Zo zegt de HERE der heerscharen: zie, een man, wiens naam is Spruit. Deze zal uit zijn plaats uitspruiten en hij zal de tempel des HEREN bouwen. Ja, hij zal de tempel des HEREN bouwen en hij zal met majesteit bekleed zijn en als heerser zitten op zijn troon; en hij zal priester zijn op zijn troon; heilzaam overleg zal er tussen hen beiden zijn”[2].

In welk verband staan die woorden?
Wij lezen over “gaven van de weggevoerden”[3]. Wat is het geval? Ballingen in Babel sturen met zekere regelmaat giften naar Jeruzalem. Zulks ten behoeve van de bouw van de tempel in Jeruzalem. Ze zijn uit materialistische overwegingen in Babel gebleven, ofschoon zij toestemming hadden gekregen om naar het land van herkomst terug te keren. In die omstandigheden willen zij, al is het dan van verre, hun verbondenheid met het oude vaderland laten blijken. Dat doen ze door middel van zilver, goud en andere waardevolle zaken[4].
Zacharia moet die giften naar Jeruzalem gaan brengen.
Die donaties komen echter niet ten goede aan de tempelbouw. Er wordt een sieraad van gekocht. Een rijk versierde krans van goud en zilver[5].
Die krans wordt op het hoofd van de priester Jozua gezet.
De priester ontvangt dus een eerbewijs.
Voor Jozua is dat een behoorlijke opsteker. De tempelbouw te Jeruzalem schiet namelijk totaal niet op. Het is begrijpelijk dat dat een oorzaak van dagelijkse droefenis is. Met die tempel lijkt het niks meer te worden. De lijn loopt dood. De godsdienst zakt weg in mist en vergetelheid. Van Gods beloften komt weinig terecht. Hoe moet dat nu verder?
Welnu, voor Jozua – nazaat van Aäron – komt er weer licht in de tunnel. Mensen als hij mogen laten zien dat er in de toekomst nog heel veel tempelbouwers in dienst van de Here God zullen zijn.

Zacharia moet tijdens de kroning van Jozua doorverwijzen naar de komst van Jezus Christus. Hij, de van God gezondene, zal de tempel bouwen. Die tempel komt er dus wél, maar niet op de manier die de achterblijvers in Babel voor ogen hebben.
Jezus Christus zal de ambten van ambten van koning én priester ontvangen. Die waardigheden waren in het Oude Testament streng gescheiden. Maar Gods Zoon zal béide ambten bekleden. Hij is – om het heel kort samen te vatten – Priester en Paaslam tegelijk.

Er staat in Zacharia 6 bij: “Die verre zijn, zullen aan de tempel des HEREN komen bouwen en gij zult weten, dat de HERE der heerscharen mij tot u gezonden heeft. Dit zal geschieden, indien gij aandachtig luistert naar de stem van de HERE, uw God”.
Dat betekent: Gods kinderen zullen allen uit de ballingschap terugkeren, teneinde de Here te dienen; niemand uitgezonderd. Maar dat woord refereert ook aan het feit dat de Here God Zijn kinderen uit alle hoeken van de wéreld haalt.
De tempelbouwers komen overal vandaan!

Uit Zacharia 6 leren we onder meer dat de waarde van ons werk in de kerk met name gelegen is in de omstandigheid dat wij het instrumentarium van de Here zijn.
Hij volvoert Zijn werk op een manier die wij nimmer kunnen verwachten of bedenken. En nee, soms begrijpen wij volstrekt niet hoe de Here Zijn werk doet. Voor ons gevoel kiest Hij allerlei omwegen.

Dat gevoel voert trouwens ook al in de tijd van de Farizeeën de boventoon.
Dat kunnen we bijvoorbeeld zien in Mattheüs 22. Ik citeer: “Toen de Farizeeën bijeen waren, vroeg Jezus hun, zeggende: Wat dunkt u van de Christus? Wiens zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem: Davids Zoon. Hij zeide tot hen: Hoe kan David Hem dan door de Geest zijn Here noemen, als hij zegt: De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U aan mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden onder uw voeten gelegd heb. Indien David Hem dus Here noemt, hoe kan Hij dan zijn zoon zijn?”[6]. Op die vraag weten de kerkleiders geen antwoord. Sterker nog: zij voelen geen enkele behóefte om op Jezus’ vraag een helder antwoord te geven.
En dus blijft het stil.

Vervolgens geeft de Heiland het antwoord zelf.
Niet in woorden. Hij reageert metterdáád.
De Here Jezus Christus wordt priester. Hij wordt een priester zonder vader, zonder moeder, zonder genealogie.
Hij wordt Davids Heer. Hij wordt, om met Hebreeën 7 te spreken, Hogepriester naar de ordening van Melchizédek: priester en koning tegelijk[7]. Hij gaat – om zo te zeggen – in het Heilige der Heiligen naar binnen. Zo verzoent Hij onze zonden, voor eens en voor altijd.

Ik wil maar zeggen: als wij spreken over de bouw van de kerk, dan moeten wij beginnen met onze zonden en met Gods grote genade. Wij moeten beginnen met onze gebreken en Christus’ hogepriesterschap.
Het is, meen ik, van het grootste belang om dat laatste vandaag helder voor ogen te hebben.
Hieronder leg ik uit waarom.

In onze tijd hebben velen de mond vol over de missionaire taak van de kerk. Soms lijkt al dat geredekavel te ontaarden in een tamelijk ordinair soort zieltjeswinnerij.
Neem nou het Christelijk Gereformeerde kerkblad De Wekker. In die periodiek werd onlangs de vraag gesteld hoe missionair de CGK eigenlijk zijn. Evangelisatieconsulent Dingemanse gaf een antwoord: “’Het slechte nieuws is dat in maar liefst 69 procent van onze gemeenten in twee jaar tijd niemand is toegetreden vanuit de onkerkelijkheid. In de meeste van onze gemeenten is geen enkele missionaire groei’. Daarentegen kwam 72 procent van de nieuwe gelovigen via ‘slechts vier gemeenten binnen’, schrijft Dingemanse. Dat waren alle vier zogeheten zendingsgemeenten. Zijn conclusie, met cijfers onderbouwd: laten alle christelijk-gereformeerde kerken zendingsgemeenten worden”[8].
Dit soort verhalen, geachte lezer, is mij te cijfermatig. De scores – excuseert u mij voor het woord! – stinken een beetje naar de macht van het getal. Ach, misschien is het zo niet bedoeld. Maar de geur die van de genoteerde cijfers af komt, vind ik onaangenaam. Een tikje onverkwikkelijk. En daarbenevens ietwat verdrietelijk.
Dat Wekker-verhaal gelezen hebbende, denk ik bij mijzelf: beseffen wij nog voldoende dat de Here God door Hem uitgekozen mensen om Zich heen verzamelt?
Alles draait niet om onze PR-campagnes of om onze fantastische wervingskracht.
De kwestie is dat wij de Here Jezus Christus moeten erkennen als onze barmhartige en trouwe Hogepriester. Die erkenning moet komen van de mensen die al jaren ter kerke tijgen. En ook van nieuwelingen, die nog wat onwennig om zich heen kijken.
Die cijfers wekken de indruk dat de kerk alléén maar succesvol is als er groei is. Een kerk is pas aantrekkelijk als je er niet altijd dezelfde gezichten ziet; we willen nieuwe mensen ontmoeten. Zulk een suggestie is verkeerd, en gaat voorbij aan Gods grote werk.

Over de bouw van de kerk is nog veel te zeggen.
Maar als u het mij vraagt wordt de kérn van die bouwactiviteit in Psalm 103 prachtig verwoord. En al zingend zien wij dan ook duidelijk wat de taak van de kerk is:
“Maar ’s HEREN gunst zal over die Hem vrezen
in eeuwigheid altoos dezelfde wezen,
en zijn gerechtigheid de eeuwen door.
Zijn heil omsluit de komende geslachten;
zo volgen zij die zijn verbond betrachten,
van zijn barmhartigheid het lichtend spoor”[9].

In dat spoor dan ook verder[10]!

Noten:
[1] Over het bouwen van de kerk (trefwoord: Bouwen en bewaren) publiceerde ik hier reeds verscheidene artikelen. Op donderdag 12 juli jongstleden verscheen ‘De Here remt de verwereldlijking af’; te vinden op https://bderoos.wordpress.com/2012/07/12/verwereldlijking-afgeremd/ .
[2] Zacharia 6:12 en 13.
[3] Zacharia 6:9 en 10: “Het woord des HEREN kwam tot mij: Neem gaven van de weggevoerden, van Heldai, van Tobia en van Jedaja…”.
[4] Zie “Bijbel met kanttekeningen”. – Baarn: Bosch & Keuning n.v., deel 6, p. 296. – Kanttekening 1 bij Zacharia 6:9 en 10. En ook: Ds. P. Lok, “De kleine Profeten”. – Groningen: Uitgeverij De Vuurbaak b.v., 1984. – p. 164 en 165.
[5] Hier, en in het onderstaande, maak ik gebruik van: B. Holwerda, “Begonnen hebbende van Mozes…”.- Kampen: Copieerinrichting Van den Berg, 1974 (tweede druk). – p. 63-71.
[6] Mattheüs 22:41-45.
[7] Hebreeën 7:15-17: “En nog veel duidelijker wordt het, als naar het evenbeeld van Melchizédek een andere priester opstaat, die dit niet geworden is krachtens een wet met een voorschrift betreffende vleselijke afkomst, maar krachtens een onvernietigbaar leven. Want van Hem wordt getuigd: Gij zijt priester in eeuwigheid naar de ordening van Melchizédek”.
[8] Zie: Nederlands Dagblad, maandag 23 juli 2012, p. 2 (rubriek ‘Blogs en bladen’).
[9] Psalm 103:7 (berijmd; Gereformeerd Kerkboek).
[10] De geoefende Bijbellezer herkent hier wellicht het slot van Philippenzen 3. Uit dat hoofdstuk citeer ik de verzen 13, 14, 15 en 16: “Broeders, ik voor mij acht niet, dat ik het reeds gegrepen heb, maar één ding doe ik: vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus. Laten wij dan allen, die volmaakt zijn, aldus gezind zijn. En indien gij op enig punt anders gezind zijt, God zal u ook dat openbaren; maar hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder!”.

25 juli 2012

Psalm 70: twee woorden zijn genoeg

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , ,

“Voor de koorleider. Van David. Bij het gedenkoffer.

O God, haast U om mij te redden,
o HERE, mij ter hulpe!
Laten beschaamd en schaamrood worden,
wie mij naar het leven staan;
terugdeinzen en te schande worden,
wie mijn onheil begeren;
laten zich omkeren van schaamte,
wie roepen: Ha, ha!
Laten in U jubelen en zich verheugen
allen die U zoeken;
laten wie uw heil liefhebben,
bestendig zeggen: God is groot!
Ik ben wel ellendig en arm –
o God, haast U tot mij!
Gij zijt mijn hulp en mijn bevrijder;
o HERE, vertoef niet!”.

Vandaag publiceer ik op deze internetpagina een artikel over Psalm 70[1].

Deze psalm is een gebed van David. Een smeekbede om snelle hulp.
Maar Davids lied is ook een belijdenis: vol vertrouwen geeft de dichter zijn leven over aan de Here. Want hij weet: bij Hem kom ik goed terecht.

Psalm 70 is een heel persóónlijke psalm.
David bidt en dankt hier op z’n eentje. Hij vraagt ook echt om hulp voor zichzelf.
Een commentator noteert dat deze Psalm een gebedsinstructie bevat: “Hier is immers een mens aan het woord die weet wat je in nood wel en niet moet doen. Hij weet dat je je niet moet afsluiten in een houding van cynisme en ongeloof, maar juist naar de HERE gaan en bij Hem je nood neerleggen. We hoeven hierbij niet bezorgd te zijn over het gebruik van goede formuleringen. Het belangrijkste is dat we alles voor Hem uitspreken wat in ons is”[2].
Een gelovig mens die in nood is, mag naar de Here gaan. En daar – in Gods indrukwekkende troonzaal – zijn twee woorden dan genoeg: Here, help!

Deze Psalm is – evenals Psalm 38 – nauw verbonden aan het gedenkoffer[3].
Dat offer heeft in Israël twee betekenissen.
1.
Het wordt gebracht omdat de offeraar zichzelf wil bepalen bij de God van het Verbond. De Here God moet, om zo te zeggen, in het geheugen blijven zitten. De Goddelijke daden moeten bekend zijn, en in herinnering worden gehouden.
2.
Het wordt gebracht omdat de Here God dan de offeraar in beeld krijgt; compleet mét zonden en gebreken.
Soms ligt de nadruk op beide betekenissen. Dat is bijvoorbeeld zo in Leviticus 2[4]. En ook in Leviticus 24: de wierook ligt op de toonbroden, en daarmee wordt Gods naam als het ware op dat brood geschreven; die toonbroden zijn echter ook symbool van het feit dat God in alle behoeften voorziet. Gods alziend oog en de menselijke eerbied voor God komen zo samen.
In Numeri 5 ligt de nadruk op die tweede betekenis. Daar is sprake van een gedachtenisgave, een gedenkoffer dus[5]. In Numeri 5 staat de wet op de jaloersheid. De situatie is daar dat een vrouw haar man ontrouw wordt. Vervolgens gaat de man met zijn vrouw naar het altaar. Er staat: “… dan zal die man zijn vrouw tot de priester brengen met een offergave voor haar van een tiende efa gerstemeel, waarover hij geen olie gegoten heeft en waaraan hij geen wierook toegevoegd heeft, omdat het een spijsoffer der jaloersheid is, een herinneringsoffer, dat ongerechtigheid in gedachtenis brengt”[6].

Overigens vind ik Psalm 70 in zekere zin een wat merkwaardige Psalm[7].
Er komen motieven in voor die terug te vinden zijn in de laatste verzen van Psalm 35[8].
Dit lied is ook bijna een letterlijke herhaling van Psalm 40:14-18. Er zijn wel wat verschillen. In Psalm 70 staat: “laten zich omkeren van schaamte…”. De paralleltekst in Psalm 40 heeft: “Laten verstommen van schaamte…”[9]. In Psalm 70 lees ik ook: “o God, haast U tot mij!”; in Psalm 40 klinkt de dichter zekerder van zijn zaak: “de HERE gedenkt mijner”[10]. Maar de overeenkomsten tussen de Psalmen 35, 40 en 70 zijn duidelijk.
Zodoende ligt de vraag voor de hand: wat is nu de precieze meerwaarde van dit lied in het kader van de Psalmenbundel?
Een bevredigend antwoord op die vraag hebben de theologen, dunkt mij, nog niet gevonden.
Hoe dat zij: de Here heeft het nodig gevonden dat Psalm 70 apárt in ons psalmboek staat.
Blijkbaar moet het benadrukt worden: goddelozen mogen nóóit triomferen; het is harde noodzaak dat de Here toont dat hij de Beschermheer van vromen wezen wil!

Wat mij betreft is dit lied van de kerk – met name vanwege het gebruik bij het gedenkoffer – echt een Verbondslied.
Er is tweerichtingsverkeer.
De Here God leidt Zijn kind door de wereld heen; dat is een les voor heel het leven!
Aan de andere kant: de offeraar wijst zijn God aan als zijn almachtige Beschermer en Verzorger.
De schrijver van de psalm wil die blijde berichten aan iedereen doorgeven. Hij wil ze luidkeels in de wereld profeteren en proclameren.

Er is meer.
Psalm 70 hoort bij het gedenkoffer. Het is een door God gegeven lied bij de gedachtenis.
Nu kennen wij dat woord ‘gedachtenis’ ook uit het Nieuwe Testament. Bij de instelling van het Heilig Avondmaal zegt Jezus Christus: “Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijn gedachtenis”[11].
Die instellingswoorden worden door de apostel Paulus van een toelichting voorzien. Dat doet hij in 1 Corinthiërs 11. De Godsgezant citeert onze Heiland. En dan schrijft hij er bij: “Want zo dikwijls gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt. Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zal zich bezondigen aan het lichaam en bloed des Heren”[12].
Anno Domini 2012 brengen wij geen gedenkoffers meer. Maar het sterven van Jezus Christus gedenken wij nog wel. Het Heilig Avondmaal vieren we ook nog. Bij die viering wordt het ons steeds ingeprent: de Heiland heeft in Zijn lijden, sterven en opstanding laten zien dat hij de Beschermheer van vrome mensen is. In Christus’ lijden en kruisdood verloste Hij Zijn kinderen van zonde en schuld. Hij geeft de Zijnen eeuwig leven!… Dat is ook ónze toekomst. De Here Jezus Christus komt opnieuw naar de aarde om al Zijn kinderen op te halen. Heel Gods volk krijgt vrije toegang tot de hemel, de woonplaats van de drie-enige God.
Het gedenkoffer uit vroegere tijden bepaalt de kerk van nu dus bij verleden, heden én toekomst.
Aldus bezien komen de laatste regels van de zeventigste Psalm in een groots perspectief te staan:
“Gij zijt mijn hulp en mijn bevrijder;
o HERE, vertoef niet!”[13].
Here, help! – in die twee woorden klinkt vandaag heel wat mee.

Nu kom ik weer terug bij die Godvrezende burger in nood, uit het begin van dit artikel.
Die man of vrouw hoeft in de troonzaal van God maar twee woorden te zeggen: Here, help!
En misschien heeft die wanhopige medemens na het uitspreken van die noodkreet even geen woorden meer.
Welnu, dat hoeft ons niet te deren. Want David leert ons hier: in het gebed zijn die twee woorden soms genoeg.
In de misère van die twee woorden kan het gedenkoffer in beeld komen. En terwijl dat gebeurt komen verleden, heden en toekomst met elkaar in lijn te staan.
En daarom mogen wij – met Paulus in Romeinen 8 – blijven zeggen: “Wij weten nu, dat God alle dingen doet medewerken ten goede voor hen, die God liefhebben, die volgens zijn voornemen geroepenen zijn. Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen; en die Hij tevoren bestemd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt”[14].
Laten wij het maar nooit vergeten: als wij een noodkreet slaken, antwoordt de Here te Zijner tijd met grote dingen!

Noten:
[1] Dat is niet geheel toevallig. In september aanstaande hoop ik in De Bazuin – het landelijk kerkblad van De Gereformeerde Kerken – Psalm 70:2 (berijmd; Gereformeerd Kerkboek) kort toe te lichten in de rubriek ‘Psalm van de Week’. Dit stuk is het resultaat van enige voorstudie.
[2] Zie de webversie van de Studiebijbel; commentaar bij Psalm 70.
[3] In het onderstaande maak ik onder meer gebruik van http://www.bodedesheils.nl/jaargangen/j131/j131_020_Het_gedenkoffer.htm .
[4] Dat Schriftgedeelte gaat over spijsoffers. Ik citeer Leviticus 2:9: “En de priester zal het gedenkoffer van het spijsoffer opheffen en het op het altaar in rook doen opgaan, als een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de HERE”.
[5] Numeri 5:26: “…en de priester zal een handvol ervan als gedachtenisgave afnemen”.
[6] Numeri 5:15.
[7] In het onderstaande maak ik onder meer gebruik van: “Bijbel met kanttekeningen”. – Baarn: Bosch & Keuning n.v., deel 4, p. 212 en 213. – Inleiding op en Kanttekeningen bij Psalm 40.
[8] Dat is al duidelijk als ik de verzen 26 en 27 uit Psalm 35 citeer: “Laten tezamen beschaamd en schaamrood worden, / wie zich verheugen over mijn rampspoed, / laten met schande en smaad bekleed worden, / wie tegen mij pralen. / Laten jubelen en zich verheugen, / wie mijn rechtvaardiging begeren; / dat zij bestendig zeggen: De HERE is groot, / die welgevallen heeft aan het heil van zijn knecht”.
[9] Achtereenvolgens citeer ik Psalm 70:4 en Psalm 40:16.
[10] Achtereenvolgens citeer ik Psalm 70:6 en Psalm 40:18.
[11] Lucas 22:19.
[12] 1 Corinthiërs 11:26 en 27.
[13] Psalm 70:6.
[14] Romeinen 8:28, 29 en 30.

24 juli 2012

Nu jaagt de dood geen angst meer aan

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , , ,

De duivel is onttroond[1]. Dat blijkt uit Hebreeën 2. Ik citeer: “Daar nu de kinderen aan bloed en vlees deel hebben, heeft ook Hij op gelijke wijze daaraan deel gekregen, opdat Hij door zijn dood hem, die de macht over de dood had, de duivel, zou onttronen, en allen zou bevrijden, die gedurende hun ganse leven door angst voor de dood tot slavernij gedoemd waren”[2].

De satan zit dus niet meer op de troon.

In deze wereld heeft hij nog veel invloed. Om ons heen zien we op veel plaatsen de zonde terug.
Die zonde wordt aangestuurd door een troonpretendent die weet dat hij steeds meer aan macht moet inleveren.

Het is goed om de Griekse grondtekst van Hebreeën 2 wat nader te bekijken[3].
De mensen hebben deel aan vlees en bloed, staat er. Het Griekse woord kekoinōnēken geeft aan dat dat de toestand is waarin mensen verkeren.
Christus heeft daar op gelijke wijze deel aan gekregen. Het woord meteschen geeft aan dat dat een eenmalige gebeurtenis in het verleden is geweest. De geboorte van Jezus is verleden tijd. Nu heeft hij een taak in de hemel. Hij werkt in een verheerlijkte omgeving.
Eén ingreep heeft onze situatie fundamenteel veranderd. Het lijden en sterven van Jezus Christus werpt een nieuw licht op onze omstandigheden. De toestand lijkt nog niet te zijn gewijzigd. In het geloof mogen wij echter weten dat de satanische macht in principe teniet is gedaan.
Eén gebeurtenis maakt onze toestand anders; het perspectief wordt beter, veel beter.
De dood heeft in het leven niet meer het laatste woord!

Het lijkt mij van het hoogste belang dat we dat ook vandaag zonder omwegen vaststellen.
Hieronder leg ik uit waarom.

Mensen willen en moeten, zo vinden zij, het leven in de hand hebben. Zodra dat niet meer zo is, wordt het aardse bestaan tamelijk zinloos[4].
Wij worden, zo schreef iemand eens, “dagelijks geconfronteerd met perfectie, met succesvolle, vrolijke mensen. Dat is de wereld van de schone bloemen en kampioenen, jong, sterk, jeugdig en fris, van prestige en status, assertiviteit en autonomie. En wij vragen ons af: waarom ben ík niet zo?”. Mensen gaan op zoek naar de kortste weg richting het geluk. Zij slikken zo snel mogelijk een pijnstiller.
Een mensenleven heeft vandaag de dag waarde als het nuttig is.
Onderhand wordt zo wél ontkend dat de reikwijdte van het leven aardse dimensies te boven gaat.

De waardigheid van het leven zit ‘m echter niet in het bereiken van een doel dat wij zelf hebben vastgesteld.
Het gaat om een ‘vreemde’ waardigheid, een dignitas alie­na, een aan God ontleende waarde.
Denkt u maar aan Genesis 1: “En God zeide: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis (…).En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem”[5].
Denkt u maar aan Genesis 9: “…naar het beeld Gods heeft Hij de mens gemaakt”[6].
Denkt u maar aan Colossenzen 3. Wij moeten de nieuwe mens aandoen, “die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper”[7].
Wij mogen, om zo te zeggen, nu al genieten van de majesteit van onze God.
Dát is de betekenis van die bekende uitdrukking ‘deel hebben aan Christus’ weldaden’.
Wij genieten nu al van de waardigheid van God.
Wij genieten nu al van Zijn verhevenheid.
Wij genieten nu al van het aanzien dat Hij heeft.
Hoe groot Zijn waardigheid precies is, valt hier op aarde niet te zeggen. Hoe verheven Hij is, en hoe aanzienlijk, kunnen wij hier op aarde niet exact uitleggen. De volle lengte, breedte en hoogte van de Goddelijke majesteit zullen wij pas in de hemel ontdekken.
Maar omdat wij in Zijn invloedssfeer verkeren is ons leven hier, in zekere zin althans, onschendbaar. Omdat wij met Christus optrekken en met de Here wandelen, is ons leven altijd beschermwaardig.
Dat is ten diepste de reden dat Gereformeerden zich altijd tegen euthanasie hebben gekeerd: het op eigen verzoek bespoedigen van de dood of ter dood brengen van hevig lijdende, ongeneeslijke zieken[8].

In de afgelopen tijd werden cijfers bekend omtrent de werking van de euthanasiewet in Nederland.
Uit het Reformatorisch Dagblad van woensdag 11 juli citeer ik:
“Bij 4050 patiënten in 2010 werd euthanasie en hulp bij zelfdoding toegepast. In acht op de tien euthanasiegevallen betrof het personen met kanker. Er was 300 keer sprake van euthanasie zonder dat de patiënt zelf daar om had gevraagd.
Dat blijkt uit onderzoek van drie universitaire ziekenhuizen (Amsterdam, Rotterdam en Utrecht) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) naar het effect van de euthanasiewet die sinds 2002 in Nederland geldt. De resultaten werden vandaag gepresenteerd in het internationaal medisch tijdschrift The Lancet. Aan het onderzoek werkten 6000 artsen mee”.
En:
“Volgens dr. R. Seldenrijk, directeur van de Nederlandse Patiënten Vereniging (NPV), geven de cijfers geen reden optimistisch te zijn over de werking van de euthanasiewet. ‘Vooralsnog zie ik een stijging van het aantal euthanasiegevallen. Dat heeft onder andere te maken met het feit dat in onze samenleving de acceptatie om te lijden afneemt’.
Dat er nog steeds 300 euthanasiegevallen zijn zonder dat de patiënt daar om vraagt, vindt Seldenrijk zorgelijk. ‘Het aantal is weliswaar fors afgenomen, van 1000 naar 300, maar het gaat hier wel over iets dat in ons strafrecht moord heet. In de meeste gevallen zal het verzoek om euthanasie van de familie komen. Artsen blijken zo’n verzoek in de praktijk soms niet te kunnen weerstaan”[9].

Hoe men het ook wenden of keren wil: het is duidelijk dat een groot deel van onze medemensen de onschendbaarheid van het leven niet meer eerbiedigt.
Gods Woord leert ons evenwel dat het lijden en sterven van Jezus Christus onze levens onaantastbaar maakt. Daarom zal de duivel, de tegenstander van God, er nimmer in slagen om de kerk totaal te vernietigen.

Midden in de wereld mogen en moeten Gods kinderen met Zondag 16 van de Heidelbergse Catechismus blijven belijden: “Onze dood is geen betaling voor onze zonden, maar alleen een afsterven van de zonden en een doorgang tot het eeuwige leven”[10].
Dat uitzicht kreeg de kerk na Golgotha.
Dat uitzicht is ook in de eenentwintigste eeuw nog volop te bewonderen.

Intussen hebben wij wel te maken met eenzaamheid.
Met zwakheid en ziekte.
Met pijn en moeite.
In al die narigheid en al dat leed zien we – als wij goed kijken – het silhouet van de dood.
Wij worden gedwongen om na te denken over de grenzen van het leven.
Maar een Gereformeerd mens mag ook zeggen: Jezus Christus leed nog méér pijn.
Een Gereformeerd mens mag zeggen dat Jezus Christus veel díeper vernederd werd dan de nooddruftige en zieke mensen van 2012.
Een Gereformeerd mens mag zeggen dat Jezus Christus in lijden en sterven Zijn liefde toonde. Zó wilde Hij de wereld verlossen.

De zonden van Gods volk zijn verzoend[11].
De duivel is onttroond. Weggestuurd door de almachtige God.

En daarom is het leven de moeite waard.
Ondanks de kommer en kwel.
En de handicaps.
En de contactarmoede.
En het verdriet.
Jezus Christus heeft voor onze zonden betaald[12]!

Noten:
[1] De titel van dit stuk is ontleend aan het derde couplet van het Paaslied ‘Daar juicht een toon’ (onder meer opgenomen in de zangbundel van Johannes de Heer met nummer 25). Zie voor de tekst van het lied http://www.prijshem.nl/daar_juicht_een_toon.html .
[2] Hebreeën 2:14 en 15.
[3] In het onderstaande gebruik ik onder meer de webversie van de Studiebijbel.
[4] In het onderstaande maak ik onder meer gebruik van http://www.npvzorg.nl/themas-van-a-tot-z/euthanasie/reactie-op-regeerakkoord/#c365 .
[5] Genesis 1:26 en 27.
[6] Genesis 9:6.
[7] Colossenzen 3:10.
[8] Zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Euthanasie .
[9] Zie “Euthanasie in 3 procent sterfgevallen”. In: Reformatorisch Dagblad, woensdag 11 juli 2012, p. 1.
[10] Heidelbergse Catechismus – Zondag 16, antwoord 42.
[11] Zie Hebreeën 2:16, 17 en 18: “Want over de engelen ontfermt Hij Zich niet, maar Hij ontfermt Zich over het nageslacht van Abraham. Daarom moest Hij in alle opzichten aan zijn broeders gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw hogepriester zou worden bij God, om de zonden van het volk te verzoenen. Want doordat Hij zelf in verzoekingen geleden heeft, kan Hij hun, die verzocht worden, te hulp komen”.
[12] Heidelbergse Catechismus – Zondag 16, vraag en antwoord 40 [vraag]: “Vraag 40: Waarom moest Christus Zich tot in de dood vernederen? [antwoord]: Omdat vanwege Gods gerechtigheid en waarheid niet anders voor onze zonden betaald kon worden dan door de dood van Gods Zoon”.

23 juli 2012

Zonder boodschappenbriefjes

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , , , ,

Er lijken nogal wat mensen te zijn die niet vaak naar de kerk gaan, omdat ze – kort gezegd – meestal niet gesterkt thuis komen.
Als ik naar Gods huis ga – zo wordt mij wel eens meegedeeld – wil ik weer blij uit de kerk komen.
En de onuitgesproken vraag blijft in de lucht hangen: als ik bijna net zo treurig uit de kerk kom als dat ik er in ging, wat heeft mijn kerkgang dan nog voor nut?

Zulke mensen gaan ten onrechte voorbij aan de manier waarop de kerk tot stand komt. Het is de Vader van de Here Jezus Christus die Zijn kinderen bijeen brengt.
Als ik het goed zie lopen zulke mensen – bewust of onbewust – op een pad dat van God áf en naar de wereld tóe leidt.

Nu het over deze dingen gaat, wil ik u herinneren aan woorden uit Efeziërs 1: “En Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt”[1].

Kinderen van God komen in de kerk omdat zij daar de wijsheid krijgen om hun God goed te leren kennen. Zij komen daar om de hoop te voeden op de toekomst met God. Zij komen daar om te ontdekken hoe heerlijk het leven in de hemel zijn zal. Zij komen daar om te bemerken hoe overweldigend de kracht van God is; die energie werd met name gemanifesteerd in de opstanding en de hemelvaart van Christus. Zij komen daar omdat zij de Heer die boven alle aardse machten staat, willen eren en prijzen.
Dat concludeer ik óók uit Efeziërs 1[2].
Gods kinderen komen niet in de kerk om hun leven vol te proppen met vreugde.
Zij laten zich daar bijeen brengen om de Schepper van hemel en aarde te eren.

Gods kinderen komen in de kerk met heel hun hebben en houden.
Zij komen daar met hun vreugden.
Zij komen daar met hun verdriet.
Zij komen daar vol optimisme.
Maar soms komen zij daar ook met teleurstellingen en vermoeienissen.
Zij komen daar met hun successen.
Maar soms komen zij daar ook met hun mankementen en missers.

Voor Gereformeerden is het van enig belang om het bovenstaande goed tot zich door te laten dringen.
In de kerk kom je niet met klachten, veronderstellen veel medemensen. Er is al genoeg ellende in de wereld; dus moet in de woonplaats van God een blij licht stralen. Tijdens een studiedag over ‘de klacht in de liturgie’ merkte professor dr. E.R. Jonker – emeritushoogleraar Praktische Theologie aan de Protestantse Theologische Universiteit – enkele maanden geleden terecht op: “De klacht neemt leed serieus, verwoordt het, en is niet dadelijk oplossingsgericht. Als je moeite hebt met psalmen waarin de dichter klaagt of zijn woede uit, moet je jezelf afvragen waarom dat zo is. Waarom koppel je ellende en wreedheid in de wereld los van God?”.
Ze horen inderdaad bij elkaar: lofprijzing en klacht, gloria en kyrie[3].

Als ik het goed zie is HET probleem voor veel mensen dat ze blij willen worden in het huis van God.
Blij worden, dat móet.
En als dat niet gebeurt… nou ja, wat dóe je dan in de kerk? Wat baat het dan om in Zijn huis te wezen?
Sommige mensen komen de kerk binnen, met in de rechterhand een lijstje met eisen en in de linkerhand een papiertje waarop de treurpunten van de afgelopen tijd geschreven staan.
En de hemelse Heer wordt verzocht om de gesignaleerde problemen ten spoedigste op te lossen.

Paulus leert ons in Efeziërs 1 een geheel ándere attitude aan.
Ik citeer nog even: “Daarom houd ook ik, gehoord hebbende van uw geloof in de Here Jezus en van uw liefde tot al de heiligen, niet op te danken, u gedenkende bij mijn gebeden”.
Paulus draagt de Efeziërs in het gebed aan God op. Dat wil overigens niet zeggen dat zijn gebed een solo-activiteit is. Het woord ‘ons’ komt in Efeziërs 1 zeven keer voor: de Here heeft ons in Christus gezegend, hij heeft ons uitverkoren, Hij bewijst Zijn kracht aan ons – enzovoort[4].
Schuldbewuste mensen komen in de kerk om te bidden en te danken. Zij bidden met en voor elkaar. De kracht daarvoor ontvangen zij van bovenaf. Al biddend en al werkend wordt het geloof versterkt.
Ware gelovigen gaan niet met een programma van eisen naar de hemelse troonzaal van God.
Ware gelovigen hebben geen boodschappenbriefje.
Ware gelovigen komen nederig maar blijmoedig bij de Here. Om met Psalm 119 te spreken:
“Een smekeling, zo kom ik tot uw troon;
leg met uw woord beslag op mijn gedachten”[5].
Zó roepen gelovigen God aan.

Over God praten, tot God spreken: dat mag niet zomaar in het wilde weg gebeuren.
In onze tijd gebeurt dat wel.
Jan en alleman praat over de Bijbel. En over religie. En over geloofsbeleving. Over het feit dat er iets is tussen hemel en aarde. U kent die uiteenzettingen wel.
Er wordt veel over God gesproken. Dichters schrijven over Hem. Men gaat daar heel ver in. Sommigen roepen de God van hemel en aarde bijna ter verantwoording. Persoonlijk ben ik geneigd om dat ‘bidden in het wild’ te noemen.
Als voorbeeld noem ik de op woensdag 11 juli overleden dichter Rutger Kopland[6]. Eens schreef hij een gedicht over een ongelovig geworden zoon die zijn dementerende moeder bezoekt. Die moeder heeft haar leven lang op God vertrouwd. Het slot van dat poëem luidt als volgt:
“Het was mijn moeder, het lijfje dat daar roer-
loos stond in ’t gras, alleen haar dunne haren
bewogen nog een beetje in de wind, als voer

zij over stille waatren naar een oneindig daar en
later, haar God. Er is geen God, maar ik bezwoer
Hem Zijn belofte na te komen, haar te bewaren”[7].
Kijk, dát noem ik nou bidden in het wild. De hoofdpersoon in dit gedicht is geen kind van God, maar verplicht de hemelse God intussen wel om goed voor zijn moeder te zorgen. Als het leven moeilijk wordt…, dán heeft hij Hem plotseling nodig.
In feite, geachte lezer, is dat ronduit goddeloos.

Graag keer ik nu weer terug naar Efeziërs 1.
En ik wijs er op dat die voorbede van Paulus niet uit de lucht komt vallen. Dat verhaal over de wijsheid en die Godskennis komt niet uit het niets opdoemen. Dat verhaal over hoop en toekomst is geen ongefundeerde blabla. Dat verhaal over het zicht op een leven in de hemel is geen sprookje. Dat verhaal over Gods kracht en Christus’ opstanding zweeft niet in het luchtledige.
Want in de vóórgaande perikoop heeft Paulus er op gewezen dat Gods Zijn kinderen al voor de grondlegging van de wereld heeft uitgekozen. Wij zijn zonen en dochters van Vader; dat is onze bestemming. Dat is Zijn wil. Zo staat dat in het Goddelijke raadsplan geschreven.
Dat zo zijnde komen wij in de gemeente ALS VANZELF tot de lof op God. Dan worden wij niet blij omdat het moet, maar vanwege Gods genade. Dan is onze blijdschap geen voorgeschreven vreugde, maar – om het met Efeziërs 1:13 te zeggen – werk van de Geest der belofte. Dan is er geen sprake van verplichte verheugenis, maar van bewondering en eerbied, van ootmoed en ontzag[8].

Mét dat al is het verdriet in ons leven niet verdwenen.
De teleurstellingen zijn er nog.
Nog altijd hebben we te maken met gebreken en mislukkingen.
Maar er kómt een tijd dat de heerlijke heerschappij van de Here volmaakt zal zijn. De “toekomende eeuw” noemt Efeziërs 1 dat.
De gemeente – de vergadering van alle kinderen van God – wordt “vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt”.

Gereformeerden komen niet naar de kerk met wensenlijstjes.
Of met boodschappenbriefjes.
Maar wel met hoop. Blijde hoop.
En met zekerheid. Vaste zekerheid.

Noten:
[1] Efeziërs 1:22.
[2] Efeziërs 1:15-21: “Daarom houd ook ik, gehoord hebbende van uw geloof in de Here Jezus en van uw liefde tot al de heiligen, niet op te danken, u gedenkende bij mijn gebeden, opdat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen: verlichte ogen uws harten, zodat gij weet, welke hoop zijn roeping wekt, hoe rijk de heerlijkheid is zijner erfenis bij de heiligen, en hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven, naar de werking van de sterkte zijner macht, die Hij heeft gewrocht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten, boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw”.
[3] Zie “Klagen en loven gaan samen”. In: Nederlands Dagblad, maandag 19 maart 2012, p. 2.
[4] Mijn formuleringen zijn ontleend aan Efeziërs 1: 3, 4 en 19. Het woord ‘ons’ komt ook voor in Efeziërs 1:5, 6, 8 en 9.
[5] Psalm 119:64 (berijmd; Gereformeerd Kerkboek).
[6] Zie voor meer informatie over Rutger Kopland http://nl.wikipedia.org/wiki/Rutger_Kopland en http://www.woestenledig.com/woestenledig/2012/07/in-memoriam-rudy-van-den-hoofdakker-1934-2012.html .
[7] Het gedicht heet ‘De moeder het water’; het staat in de bundel ‘Tot het ons loslaat’. – Amsterdam: G.A. van Oorschot, 1997. Zie ook http://members.chello.nl/gslings/ .
[8] Efeziërs 1:3-10: “Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus. Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht. In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus, naar het welbehagen van zijn wil, tot lof van de heerlijkheid zijner genade, waarmede Hij ons begenadigd heeft in de Geliefde. En in Hem hebben wij de verlossing door zijn bloed, de vergeving van de overtredingen, naar de rijkdom zijner genade, welke Hij ons overvloedig heeft bewezen in alle wijsheid en verstand, door ons het geheimenis van zijn wil te doen kennen, in overeenstemming met het welbehagen, dat Hij Zich in Hem had voorgenomen, om, ter voorbereiding van de volheid der tijden, al wat in de hemelen en op de aarde is onder één hoofd, dat is Christus, samen te vatten…”.

20 juli 2012

Eén van ziel, één in streven

Dit artikel vangt aan met een bekentenis.
Namelijk deze: de inzet van Philippenzen 2 heeft nogal eens mijn bevreemding opgewekt.
In dat Schriftgedeelte staat te lezen: “Indien er dan enig beroep op u gedaan mag worden in Christus, indien er enige bemoediging is der liefde, indien er enige gemeenschap is des geestes, indien er enige ontferming en barmhartigheid is, maakt dan mijn blijdschap volkomen door eensgezind te zijn, één in liefdebetoon, één van ziel, één in streven, zonder zelfzucht of ijdel eerbejag”[1].
De vragen stapelen zich op.
Spreekt het voor een christen niet vanzelf dat hij in Christus is?
Spreekt het voor een christen niet vanzelf dat hij de mensen om zich heen lief heeft?
Spreekt het voor een christen niet vanzelf dat hij barmhartig is?
Spreekt het dan niet vanzelf dat er wél een beroep op hem gedaan mag worden?
Spreekt het voor een christen dan niet vanzelf dat de blijdschap van Paulus niet gedempt mag worden door allerlei ongewenste bijverschijnselen?
Kortom: vraagt Paulus in Philippenzen 2 niet naar de bekende weg?

Mogelijkerwijs kunnen we hier wel spreken van enige Paulinische ironie.
De antwoorden op die vragen liggen zó voor de hand dat het tamelijk ongerijmd is om die kwesties aan de orde te stellen.
Ietwat onzinnig.
Een tikkeltje absurd[2].

Op de keper beschouwd stelt Paulus in Philippenzen 2 geen vragen[3]. Hij zet geen mogelijkheden op een rijtje.
Hij is, integendeel, heel zeker van zijn zaak. Er zijn dan ook wel uitleggers die het woordje ei – dat men in de regel vertaalt met ‘als’ – in onze taal weergeven met ‘aangezien’. Dan komt er dus te staan: ‘Aangezien er een beroep op u gedaan mag worden…’ – enzovoort.
De Nieuwe Bijbelvertaling uit 2004 vertaalt ook: “Nu u door Christus zozeer bemoedigd wordt en liefdevol getroost, nu er onder u zo’n grote verbondenheid met de Geest is, zo veel ontferming en medelijden, maak mij dan volmaakt gelukkig door eensgezind te zijn, één in liefde, één in streven, één van geest”.
Aldus wordt het lichte sarcasme van de Godsgezant een beetje weg vertaald. En dat is wel spijtig.

Hoe dat zij, die eenheid is in Philippi klaarblijkelijk een zwak punt geweest.
De christenen daar wisten heel goed hoe het hoorde. Maar met die eendracht wilde het niet zo vlotten.
Niets menselijks was de Philippenzen vreemd.

Nu weten we in 2012 daar óók wel van. We kennen Gods Woord. Gods wet is bekend. Maar het bewaren van de eenheid: nee, dat is niet makkelijk.
Wij moeten, als het over deze dingen gaat, niet te moeilijk doen. Paulus bedoelt niet dat we er allemaal dezelfde opinies op na moeten houden. En ook niet dat wij dezelfde manieren van doen moeten hebben. En ook niet dat we allemaal een zwart pak aan moeten doen, of een zedig hoedje op moeten zetten.
Het werkwoord phronein wijst op eenzelfde gerichtheid. Wij moeten er op letten dat we allen dezelfde úitgangspunten hebben.
De liefde in de gemeente behoort op dezelfde manier op alle broeders en zusters gericht te wezen.
Alle gemeenteleden behoren gezamenlijk als het ware één ziel te vormen. Er moet sprake zijn van één innerlijke gemoedsgesteldheid.
Het woord ‘eigenbelang’ moet onmiddellijk uit alle woordenboeken worden geschrapt. Rivaliteit heeft in de kerk geen recht van bestaan.
Het moet duidelijk wezen dat we allemaal zondig zijn, en onvolkomenheden hebben.

Ten diepste is Paulus in Philippenzen 2 heel pastoraal bezig.
Ieder christen weet wat er van hem verwacht wordt.
Maar de praktijk is nog wel eens weerbarstig.
En de apostel is de laatste om daar geen rekening mee te houden.

Laat niemand denken dat de apostel hier een buigzaam en mild evangelie brengt. Zo van: met een beetje liefde, met goedbedoelde eensgezindheid en met een puike uitstraling kom je er wel.
Nee, de gemeente moet in Christus blijven.
In Philippenzen 2 wordt dat verder uitgewerkt. Het gaat over het lijden en sterven van Christus. En over de hemelvaart[4].
U moet, zegt Paulus, “uw behoudenis bewerken met vreze en beven, want God is het, die om zijn welbehagen zowel het willen als het werken in u werkt. Doet alles zonder morren of bedenkingen, opdat gij onberispelijk en onbesmet moogt zijn”[5].
Gods Zoon heeft, met veel pijn en moeite, geweldig reddingswerk gedaan. Dat werk maakt ook ons actief. Er moet heel wat gedáán worden.
Dat wil niet zeggen dat wij een christelijk activisme moeten propageren: dat is het streven om Schriftuurlijke principes uit te dragen in een alles verterende drukte[6]. De zaak is eenvoudig dat het werk in de kerk dient te worden vanuit een christelijke bezieling: een van ziel, en gericht op Christus’ eer.

Nu het hier om gaat wil ik een kort woord wijden aan de verschillen tussen de sfeer in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) en De Gereformeerde Kerken (hersteld). Nu ik ruim een jaar lid ben van de DGK kan ik van enige afstand naar de GKv kijken.
In de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) zag ik veel laksheid. Als men iemand vroeg om een klus te klaren, was het antwoord de laatste jaren niet zelden: ‘nee, ik heb geen tijd’… Wie een Bijbeltekst citeerde moest er serieus rekening mee houden dat de aangesprokene zou gaan spreken over het feit dat men de gegevens van de Schrift anno 2012 enigszins moet nuanceren. Of over het feit dat men die en die Bijbeltekst verschillend kan interpreteren. Of over het feit dat een bepaald belijdenisgeschrift op onderscheiden punten in zekere zin tijdgebonden heten mag…
In De Gereformeerde Kerken ziet men veel Geestdrift. Als men iemand vraagt om een klus te klaren, is het antwoord meestentijds: ‘ik zal mijn best doen’. Wie een Bijbeltekst citeert kan verwachten dat de aangesprokene gaat denken over de boodschap die de aangehaalde Schriftpassage in de gegeven omstandigheden hebben kan. En de belijdenis? De volksopinie is helder: daar blijven we af.
Nee, het gaat mij er niet om individuele voorgangers en kerkleden in de GKv aan de schandpaal te nagelen. Het door mij geschrevene is slechts een sfeertekening.
Nee, ik wil geenszins beweren dat De Gereformeerde Kerken samen een ideaal kerkverband vormen.
Maar voor zover ik kan zien is er in de DGK wel een grote eensgezindheid: alles is op de eer van Christus gericht.
En ik signaleer een grote liefde voor elkaar: men helpt elkaar met woord en daad.
Er zullen vast mensen zijn die zeggen: de mensen in de DGK gaan soms zo fel te keer. En ja, da’s waar; dat erken ik volmondig. Maar ik vraag: zou het kunnen zijn dat die onstuimigheid gevoed wordt door de angst de liefde van Christus kwijt te raken? Mijn antwoord is: ja, ik denk dat dat zo is.

Het moge duidelijk zijn dat ik er geen behoefte aan heb om, via Philippenzen 2, reclame voor De Gereformeerde Kerken (hersteld) te maken. Het is, meen ik, niet nodig om het werk van de Here aan te bevelen.
Mijn drijfveer voor het schrijven van dit stukje is veeleer: bevordering van de eenheid tussen Gereformeerden die samen de Here willen dienen: “één van ziel, één in streven, zonder zelfzucht of ijdel eerbejag”.
Als het daarom gaat is Philippenzen 2, wat mij betreft, nogal duidelijk.

Het kan geen kwaad om dat eens – zonder al te veel omhaal van woorden – te noteren.
Wie naar Philippenzen 2 leeft, merkt alras dat zijn geloofsblijdschap groter wordt!

Noten:
[1] Philippenzen 2:1, 2 en 3.
[2] Zie hierover ook: Dr. L. Floor, “Filippenzen: Een gevangene over de stijl van Christus”. – Kampen: Uitgeversmaatschappij J.H. Kok, 1998. – p. 84 en 85.
[3] In het onderstaande maak ik gebruik van de webversie van de Studiebijbel; commentaar bij Philippenzen 2.
[4] Philippenzen 2:5-11: “Laat die gezindheid bij u zijn, welke ook in Christus Jezus was, die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!”.
[5] Zie Philippenzen 2:12-15.
[6] Zie ook de omschrijving op Vandale.nl: http://vandale.nl/opzoeken?pattern=activisme&lang=nn .

Volgende pagina »

Blog op WordPress.com.