gereformeerd leven in nederland

31 januari 2019

Vooruitzicht in de verzuchtingen

Klaagliederen – de naam van dat Bijbelboek zegt al veel. Er wordt in geklaagd. En niet zo’n klein beetje ook.
De profeet Jeremia componeert de liederen naar aanleiding van het feit dat Juda wordt veroverd door koning Nebukadnezar II. De ‘bovenlaag’ van de bevolking wordt in ballingschap weggevoerd naar Babel. De tempel van Salomo wordt verwoest[1].

Het Bijbelboek Klaagliederen verwoordt een zwaar lijden. Er is sprake van diepe rouw.
Er wordt echter ook schuld beleden. Er kan, zo blijkt, worden gesproken van collectieve schuld; bijkans heel het volk is ontrouw geworden aan God.

Maar in die deplorabele omstandigheden is toch ook Gods genade zichtbaar.
En nee, de Here stoot Zijn volk niet voor altijd weg.
Nee, de Here straft Zijn kinderen niet voor Zijn plezier. Integendeel! Maar de Here is beslist geen goedzak die alles maar goed vindt.

Het zijn echt klaagliederen.
Ze zijn heel poëtisch opgebouwd. Een exegeet schrijft: “Elk klaaglied bevat 22 verzen, naar de 22 letters van het Hebreeuwse alfabet (Aleph, Beth, enz.), behalve hoofdstuk 3, dat 66 verzen heeft. Oorspronkelijk begint ieder vers met een Hebreeuwse letter in de volgorde van het alfabet, zoals ook sommige Psalmen, behalve het vijfde en laatste hoofdstuk. Hoofdstuk 3 bevat 66 verzen, beginnend met 3x A, dan 3x B, enz. Voor deze acrostische vorm is gekozen om aan te duiden dat het gaat om een allesomvattend verdriet (van A tot Z)”[2].

In Klaaglied 3 beschrijft Jeremia het diepe leed dat hij heeft doorstaan en zijn indringend gebed. Verder geeft hij duidelijk aan dat hij het nu van God verwacht.
Als er nu wat gaat veranderen, moet dat van Gods kant komen.

En er is één ding dat Jeremia heel zeker weet: de Here is de grote Eigenaar van zijn leven; de redding komt van Hem!
In Schriftuurlijke taal klinkt dat zo:
“Mijn deel is de HEERE, zegt mijn ziel,
daarom zal ik op Hem hopen”[3].

Concentreert Jeremia zich vooral op zichzelf?
Nee.
Want in Klaaglied 3 zegt hij ook:
“Het is de goedertierenheid van de HEERE dat wij niet omgekomen zijn,
dat Zijn ​barmhartigheid​ niet opgehouden is!”[4].
En:
“Goed is de HEERE voor wie Hem verwacht,
voor de ziel die Hem zoekt”[5].
Dat geldt dus voor iedereen.
Nee, Jeremia voert in de Klaagliederen beslist geen onemanshow op. In de Klaagliederen zien we geen eenzame sterveling die wanhopig een spandoek omhoog houdt. Jeremia heeft het oog op al zijn volksgenoten!

Waarom heeft Jeremia zo’n brede blik?
Antwoord: omdat hij zicht heeft op Gods trouw.
David, de dichter van Psalm 16 noemt de Here “mijn enig deel en mijn ​beker”[6].
De Here is mijn deel – dat zegt de dichter van Psalm 119 ook:
“De HEERE is mijn deel, ik heb gezegd
dat ik Uw woorden in acht zal nemen”[7].
Mijn deel is de Here – die belijdenis betekent: de Here heeft, met mij en met heel Zijn volk, een verbond gesloten. Daarom zal Hij mij trouw zijn. En nee, Hij laat ons niet zitten. Nee, Hij laat ons niet zakken.
Dat is een zekerheid.
Nee, niet omdat God zo nu en dan een oogje dichtknijpt.
Die garantie is er omdat de Heer van hemel en aarde Zijn Verbondsvolk een toekomst biedt. Een toekomst voor Jeremia. En – bijvoorbeeld – voor Paulus, voor Timotheüs, voor Titus en… ja ook voor gelovige mensen van 2019.

Het was de Gereformeerd-vrijgemaakte professor drs. H.J. Schilder (1916-1984) die op zondag 24 september 1972 te Langeslag preekte over Klaagliederen 3:22, 23 en 24[8].
Het thema van zijn preek was: “In het verbond van het verleden ligt het heden en de toekomst”.
Schilder verdeelde zijn preek in drie bijna poëtisch klinkende punten:
“1. Het verleden is niet voorbij
2. Het heden is meer dan nu
3. De toekomst is begonnen”.
In de formuleringen klinkt door dat de Here met Zijn werk doorgaat. Het leven is één, het hangt niet van stukjes aan elkaar. Van de eerste tot de laatste dag op aarde werkt de Here aan het heil van Zijn kinderen. Hij brengt hen bijeen. Hij leidt hen naar een nieuwe volmaakte wereld!

Even tussendoor –
wij leven in een tijd waarin mensen graag zelf kerkelijke keuzes maken. De één blijft Gereformeerd, nummer twee gaat naar een gemeente in de Gereformeerde Bond binnen de Protestantse Kerk en een derde wordt baptist.
Welnu – de Klaagliederen doen ons weer eens beseffen dat onze God één volk formeert. Niet twee, of drie!

Wat moeten wij met de Klaagliederen beginnen in de eenentwintigste eeuw?
Meer precies: wat moeten wij in 2019 aanvangen met het derde Klaaglied?

Wij hebben de neiging om veel te klagen.
Over de maatschappij bijvoorbeeld, waarin de verdorvenheid soms de standaard lijkt te worden.
Over de kerk bijvoorbeeld. Want die is Gereformeerd, doch nog lang niet ideaal.
Over onze familie bijvoorbeeld. Want we zijn weinig meer dan los zand. De levensstijlen en levensovertuigingen staan mijlenver uit elkaar. En onze keuzes worden heel vaak niet begrepen.
Over onszelf bijvoorbeeld. Want wie herkent onze kwaliteiten eigenlijk nog? Kijkt iedereen en alles over ons heen?
Laten we ’t maar ronduit zeggen: klagen mag best; als we dat maar aan het goede adres doen!

Het derde Klaaglied stimuleert ons om, ondanks alles, te letten op Gods genade.
Want we mogen dan wel klagen, maar feit is dat we nog leven. En er zit perspectief in ons bestaan; het is immers volstrekt helder dat de Heer van hemel en aarde zijn verbond nimmer vergeten zal!

Het derde Klaaglied laat ons zien hoe nuttig het is om eens van een afstandje naar ons leven te kijken en de zaken vervolgens nuchter op een rijtje te zetten.
En wat zien en horen wij dan?
Wij merken veel irritaties, ergernissen en voelen diepe teleurstellingen. En is dat onterecht? Nee, vaak niet.
Maar laten wij bij al ongemak, al die gramschap en ons misnoegen nimmer Gods verbond vergeten. Hij gaat door met Zijn kerkvergaderend werk!

Zing dus maar mee met Psalm 44:
“Wij moesten al dit leed ervaren,
maar bleven uw verbond bewaren.
Geen ontrouw heeft ons hart bekoord,
wij gingen in uw wegen voort”[9].
En:
“Wij zijn in stof terneergedrukt;
sla ons in uw ontferming gade.
Naar lijf en ziel gaan wij gebukt.
Sta op, verlos ons uit genade”[10].

Noten:
[1] Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/586_v.Chr. ; geraadpleegd op donderdag 24 januari 2019.
[2] Geciteerd van http://www.christipedia.nl/Artikelen/K/Klaagliederen ; geraadpleegd op donderdag 24 januari 2019.
[3] Klaagliederen 3:24.
[4] Klaagliederen 3:22.
[5] Klaagliederen 3:25.
[6] Psalm 16:5.
[7] Psalm 119:57.
[8] In die dienst werd kandidaat Cl. Stam als predikant bevestigd. Het bericht daarover stond op woensdag 27 september 1972 op pagina 2 van het Nederlands Dagblad.
[9] Psalm 44:5 – berijmd, Gereformeerd Kerkboek-1986.
[10] Psalm 44:8 – berijmd, Gereformeerd Kerkboek-1986.

30 januari 2019

De uitdaging van Psalm 26

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 07:00
Tags: , , ,

De Bijbel is bij tijd en wijle een nogal uitdagend boek. Kijkt u maar mee.

“Beproef mij, HEERE, ja, stel mij op de proef,
toets mijn nieren en mijn ​hart.
Want Uw goedertierenheid houd ik voor ogen,
ik wandel in Uw waarheid”[1].

Dat zijn woorden uit Psalm 26.
De dichter – dat is David – windt er geen doekjes om. Hij zegt: ‘Kijkt U maar eens goed naar mij. Wedden dat U ziet dat ik een godvruchtig mens ben?’.
David daagt de Here uit: kom maar op, scan mijn leven maar eens!

David laat zien hoe hij als kind van God in de wereld staat:
“Ik zit niet bij valsaards,
met huichelaars ga ik niet om.
Ik haat het gezelschap van kwaaddoeners,
bij goddelozen zit ik niet”[2].
David beschrijft hoe hij leeft in de kerk. Hij zingt daar lofliederen. Hij deelt daar geloofservaringen.
Mensen die God negeren laat hij links liggen. Mensen die de wetten van God met voeten treden zijn bij David aan het verkeerde adres.
Hij formuleert:
“Ik was mijn handen in onschuld;
ik ga rondom Uw ​altaar, HEERE,
om een loflied te doen horen
en al Uw wonderen te vertellen.
HEERE, ik heb lief het ​huis​ waar U woont
en de ​tabernakel, de woonplaats van Uw ​eer”[3].

Welnu, vanwege zijn trouw vraagt David om Gods genade.
Hij vraagt om Gods beschermende leiding.
In de woorden van David klinkt dat als volgt:
“Neem mijn ziel niet weg met de zondaars,
noch mijn leven met de mannen van ​bloed.
In hun handen is schandelijk gedrag,
hun rechterhand is vol geschenken”[4].

Davids inzet is:
“Doe mij recht, HEERE,
want ík ga mijn weg in mijn oprechtheid.
Op de HEERE vertrouw ik,
ik zal niet wankelen”[5].
De laatste woorden van Psalm 26 zijn:
“Ik echter, ik ga mijn weg in mijn oprechtheid,
verlos mij dan en wees mij ​genadig.
Mijn voet staat op een geëffende weg;
in de samenkomsten zal ik de HEERE loven”[6].
Met andere woorden – Gods genadige verlossing geeft opnieuw reden tot een lofprijzing!

Heeft David last van een zekere zelfingenomenheid? Stelt David zichzelf ten voorbeeld aan gelovigen in alle eeuwen?
Nee, zeker niet. Alleen al niet omdat hij heel goed weet dat hij niet zonder zonde is. Dominee F. van Deursen schrijft: het gaat erom dat we “dat we tegenover Jahweh oprecht staan. Met een ongedeeld hart. Zonder heimelijke en kwade bijbedoelingen. Trouwhartig. Eenvoudig. Welgemeend”[7].

David beschouwt zichzelf niet als zondaar.
Waarom niet?
Wederom geef ik het woord aan dominee Van Deursen: “‘Zondaar’ is geen aanduiding voor een rechtvaardige, die met zonden en gebreken Gods verbond houdt, maar voor een goddeloze, die soms zelfs onder een ‘vrome’ dekmantel Gods verbond bréékt. Trouwe christenen zouden er terecht bezwaar tegen mogen maken als een dienaar des Woords hen van de kansel zou toeroepen: ‘Gemeente, u bent allemaal grote zondaren!’. Dat is nu juist de kwintessens van Psalm 26. Daarin vraagt David, of Jahweh hem vooral niet over één kam wil scheren met de zondaren!”[8].
En:
Psalm 26 hoort thuis op de lippen van “gelovigen die niets liever doen dan Gods geboden — en die zich dat bewust zijn ook!”[9].

David zegt tegen God: kijkt u maar naar mijn leven.
David zegt tegen God: ik ben een bondeling; U heeft mij in het door u ingestelde verbond opgenomen!

Dat is taal waarvan we ’t uitspreken in 2019 tamelijk grondig zijn verleerd.
We leven in een wereld waarin ieder zijn eigen waarheid heeft. Als het een beetje tegenzit twijfelt u aan alles en iedereen. En ja, ook aan uw uitverkiezing.
Hoor ik er wel echt bij?
Het staat zo helder in de Dordtse Leerregels: “Van hun eeuwige en onveranderlijke uitverkiezing tot behoud worden de uitverkorenen, ieder op zijn tijd, verzekerd, zij het niet bij iedereen even sterk en in gelijke mate. Die zekerheid ontvangen de uitverkorenen niet, wanneer zij de verborgenheden en diepten van God nieuwsgierig doorzoeken. Maar zij ontvangen haar, wanneer zij met een geestelijke blijdschap en heilige vreugde de onmiskenbare vruchten van de uitverkiezing, die Gods Woord aanwijst, bij zichzelf opmerken, zoals bijvoorbeeld het ware geloof in Christus, kinderlijk ontzag voor God, droefheid naar Gods wil over de zonde, honger en dorst naar de gerechtigheid”[10].
Maar ja – dat noteerden ze in de zeventiende eeuw te Dordrecht. Geldt dat in de eenentwintigste eeuw nog altijd?

Jazeker.
Al was het alleen al omdat Psalm 26 nog altijd in onze Bijbels staat.
David leert ons geloofszekerheid.
Wie oprecht voor de Here leeft, mag pleiten op het verbond dat Hij met de bondelingen sloot.

Maar wat als die geloofszekerheid maar niet komen wil?
Laten we dan niet vergeten dat ook wij, anno Domini 2019, mogen zingen:
“U prijs ik om uw zegen
in uw gemeente, U ter eer”[11].
Als wij niet zo zeker zijn van onszelf, mogen wij steunen op onze broeders en zusters.

En ja – wij mogen ook steunen op onze Heiland, het Hoofd van de kerk.
Jezus zegt in Johannes 5: de Schriften “die zijn het die van Mij getuigen”[12]. De Psalmen gaan ten diepste ook over Jezus Christus.
Terecht schreef de Gereformeerd-vrijgemaakte predikant B. Luiten eens: “Jezus zegt het, en het wordt zo toegepast in de Bijbel zelf: de psalmen gaan over Hem! Dat is belangrijk om te weten tijdens het zingen. Gaan die liederen dan niet over jezelf, over je eigen vreugde en verdriet, je hoogten en je diepten? Jazeker, dat gaan ze óók. Daarin zijn ze juist zo levensecht. Voor alle situaties is er een lied om naar God toe te gaan, om het leven te leggen in zijn hand, zelfs als het volslagen donker is geworden (Psalm 88). Maar dat is zo, omdat ze over Jezus gaan en wij in zijn leven mogen delen. Dat is hun geheim. Heel de Schrift gaat over Jezus, ook de psalmen. Wie dat aanvaardt, ontdekt: ‘nu gaat de Schrift ook over mij’”[13].

Psalm 26 is een uitdagend lied.
Jazeker.
Maar het is vooral een uitnodigend lied:
* steun maar op uw Heiland
* leun maar op uw broeders en zusters
en met de woorden van Psalm 81:
* “pleit op mijn verbond:
al wat u ontbreekt
schenk Ik, als u ’t smeekt,
mild en overvloedig”[14].

Noten:
[1] Psalm 26:2 en 3.
[2] Psalm 26:4 en 5.
[3] Psalm 26:6, 7 en 8.
[4] Psalm 26:9 en 10.
[5] Psalm 26:1.
[6] Psalm 26:11 en 12.
[7] Dominee F. van Deursen, “De Voorzeide Leer, deel 1 j. Inleiding op de Psalmen (I)”. – Barendrecht: Drukkerij Liebeek & Hooijmeijer B.V., 1986. – derde druk – p. 247.
[8] Van Deursen, a.w., p. 248.
[9] Van Deursen, a.w., p. 250.
[10] Dordtse Leerregels, hoofdstuk I, artikel 12.
[11] Psalm 26:6 – berijmd; Gereformeerd Kerkboek-1986.
[12] Johannes 5:39.
[13] Dominee B. Luiten, “Psalmen zingen zonder sluier”. In: De Reformatie, jaargang 84 nummer 1, zaterdag 4 oktober 2008. Te vinden op https://handboekgkv.nl/websites/scholma/hb.nsf/3de6f79b7d03133cc1256cf700323807/754da4f2886b9775c12574ce0041d962?OpenDocument ; geraadpleegd op dinsdag 29 januari 2019.
[14] Dit zijn regels uit Psalm 81:8 – berijmd; Gereformeerd Kerkboek-1986.

29 januari 2019

Van een andere planeet?

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 07:00
Tags: ,

Wie er tegenwoordig een enigszins afwijkende mening op na houdt moet uitkijken. Voor je ’t weet word je scheef aangekeken. Alsof je van een andere planeet komt. Alsof je niet helemaal wijs bent. Alsof jij de wereld niet snapt.
En één ding is zeker: de wereld snapt jou ook niet. Een afwijkende mening… foei toch!

Laatst was er iemand die bij de talkshow Jinek zo’n afwijkende mening ventileerde.
Het Nederlands Dagblad becommentarieerde dat moment in een mediacolumn als volgt: “Inzichtgevend is het ongemak dat ontstond. Alsof je zoiets eigenlijk niet mag vinden. Dat moet toch anders zijn geweest toen er nog rangen en standen waren, en verschillende zuilen. Toen was het een gegeven dat mensen de levenswijze afkeurden van mensen die niet bij hen hoorden. Jolande Withuis beschrijft dit prachtig haar boek Raadselvader, over de communistische zuil waarin haar ouders zich bevonden, en een beetje over de gereformeerde, waaruit haar vader afkomstig was. Withuis schetst een ideologische enclave met een eigen kijk op het leven. ‘Spijkerbroeken droeg je niet, want daarin hadden de cowboys de Indianen uitgemoord. Coca-Cola dronk je niet: kapitalistisch’.
Tegenwoordig zitten we allemaal in één hol vat. En daar moeten we vooral respect hebben voor elkaars keuzes, uiteraard zolang die ergens nog aansluiten bij de liberale levensstijl – dat dan weer wel”[1].

Vrijheid, blijheid – dat is het devies.

In de kerk gaat het er anders aan toe.
Let u bijvoorbeeld maar eens op de instructie die de apostel Paulus in Galaten 6 geeft. Ik citeer: “Broeders, ook als iemand onverhoeds tot enige ​overtreding​ komt, moet u die geestelijk bent, zo iemand weer terechtbrengen, in een geest van zachtmoedigheid. Houd intussen uzelf in het oog, opdat ook u niet in verzoeking komt”[2].

Als iemand dus de fout in gaat, moet hij daar op aangesproken worden. De toon moet dan niet zo zijn alsof er op geringe afstand een bom ontploft. Uit de manier waarop je praat moet vergevingsgezindheid blijken. Alsmede een zekere welwillendheid.
Intussen moet wel duidelijk worden dat de aangesprokene een verkeerde keuze heeft gemaakt. Dat doet de spreker pijn – natuurlijk. Maar het belangrijkste is: degene die op zijn fout aangesproken wordt, moet beseffen dat hij de Here verdriet heeft gedaan.

Een gesprek als bovenbedoeld is verre van eenvoudig.
De aangesprokene kan in een oogwenk in toorn ontsteken. En dat levert dan weer een tegenreactie op bij degene die de zondaar op zijn feilen wijst.
In een ommezien wordt de situatie gekenmerkt door opwinding en al of niet latente vijandigheid.
Voor men het weet ontsporen twee mensen.

Die twee gelovige mensen komen elkaar in de kerk tegen.
Elke zondag.
Jaar in, jaar uit.
En de één denkt over de ander wellicht: ‘daar heb je hém, met z’n foute levensstijl en verkeerde opinies’.
De ander denkt misschien: ‘daar heb je die zedenprediker, die alles in een hokje wil stoppen; o wee als ik een stap over de grens zet… Alsof ik niet mijn eigen levensstijl mag hebben. Alsof ik dit of dat eigenlijk niet mag vinden…’.

Proeft u dat het bovenstaande een beetje ruikt naar dat Jinek-sfeertje?
Merkt u dat iets dergelijks ook in de kerk gebeuren kan?
Voor je ’t weet wordt u scheef aangekeken. Alsof u van een andere planeet komt. Alsof u niet helemaal wijs bent. Alsof u het geloof en de kerk niet snapt.

In de kerk is het parool: blijf in het spoor van de Heiland.
Of, om met Psalm 17 te spreken:
“Mijn voeten bleven in uw spoor
en nimmer wankelden mijn schreden.
Ik roep U aan in mijn gebeden,
want Gij, o God, geeft mij gehoor”[3].

Laten wij Psalm 85 maar in herinnering houden:
“Waar Hij ook gaat, de vrede gaat Hem voor,
liefde en trouw ontspruiten in zijn spoor”[4].

Noten:
[1] Reina Wiskerke, “Bedenkelijke foto’s” – mediacolumn. In: Nederlands Dagblad, woensdag 23 januari 2019, p. 2.
[2] Galaten 6:1.
[3] Psalm 17:3 – berijmd, Gereformeerd Kerkboek-1986.
[4] Psalm 85:4 – berijmd, Gereformeerd Kerkboek-1986.

28 januari 2019

Niets is te wonderlijk

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 07:00
Tags: , , ,

“Zie, Ik ben de HEERE, de God van alle vlees. Zou ook maar iets voor Mij te wonderlijk zijn?”.

Die vraag wordt gesteld in Jeremia 32[1].
En het antwoord op die vraag ligt voor de hand: nee, voor de Here is niets te gek; zelfs voor het grootste wonder draait Hij Zijn hand niet om!

Wanneer zegt de Here dat?

In Jeremia 32 moet Jeremia in opdracht van de Here een akker kopen. Zijn neef Hanameël komt naar Jeremia toe om de akker te koop aan te bieden. Jeremia krijgt het eerste recht van koop.
Dat gebeurt in tamelijk bijzondere omstandigheden. Want waar bevindt Jeremia zich? Antwoord: in de gevangenis.
Koning Zedekia heeft Jeremia laten arresteren, omdat hij geprofeteerd heeft over de inname van Jeruzalem. En, had Jeremia gezegd, Zedekia wordt ook naar Babel gedeporteerd. Welnu – dat soort boodschappen wenst Zedekia niet te horen. Dat pessimistische gepraat… de koning heeft er zijn buik vol van! Al die berichten uit de hemel… Zedekia wil er niet meer naar luisteren!
Als Hanameël het aanbod van de akker komt doen, begrijpt Jeremia het: dit is echt een dienstorder van de Here!
Gehoorzaam koopt hij het bouwland dat te koop staat. Er komt een officieel document, waarin de aankoop wordt bevestigd – keurig in tweevoud, zoals de Israëlitische wet dat voorschrijft. De koopbrieven worden netjes en zeer zorgvuldig bewaard.
Al met al is het, vanuit de mens bezien, echter een buitengewoon merkwaardige gang van zaken.
Een akker kopen in oorlogstijd? En dat terwijl de Babylonische legers al voor de stad staan om de macht over te nemen! Dat is hoogst opmerkelijk. In zo’n onzekere tijd ga je toch niet uitgebreid zaken zitten doen?

Jeremia begrijpt het ook niet. Natuurlijk, hij heeft gedaan wat de Here zei. Maar de logica van de gang van zaken ontgaat Jeremia volledig. Daarom gaat hij in gebed naar de Here toe.
Jazeker, Jeremia erkent het –
De God van hemel en aarde is machtig en wijs
De God van hemel en aarde ziet alles; Hij houdt het doen en laten van alle wereldburgers zorgvuldig in het oog
De God van hemel en aarde heeft indertijd in Egypte grote dingen gedaan: een heel volk bevrijdde Hij van slavernij en onderdrukking.
De God van hemel en aarde doet in de hele wereldgeschiedenis, en ook in de tijd van Jeremia geweldige dingen
Maar dit? –
De Here straft Zijn volk. En, meent Jeremia, de almachtige God heeft groot gelijk. Want heel het gepeupel loopt voortdurend bij de Here vandaan.
De Here heeft er Zelf voor gezorgd dat Jeruzalem ingenomen gaat worden. Oorlogstuig is er in overvloed. Voedsel wordt niet meer aangevoerd. Er breken ziektes uit; de pest bijvoorbeeld.
Kortom – Jeruzalem gaat plat.
En nu is er die aankoop van de akker.
Dat slaat toch nergens op?
Dat is toch het domste wat je kunt doen?

Hoe reageert de God van hemel en aarde op deze menselijke logica?
Ik citeer:
“Welnu, daarom, zo zegt de HEERE, de God van Israël, van deze stad, waar u van zegt: Zij is door het ​zwaard, door de honger en door de pest in de hand van de ​koning​ van ​Babel​ gegeven: Zie, Ik ga hen bijeenbrengen uit al de landen waarheen Ik hen in Mijn toorn, in Mijn grimmigheid en in grote verbolgenheid verdreven zal hebben, en Ik zal hen terugbrengen naar deze plaats en hen onbezorgd doen wonen. Zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ík zal hun tot een God zijn. Ik zal hun één ​hart​ en één weg geven om Mij te vrezen, alle dagen, hun ten goede, en hun ​kinderen​ na hen. Ik zal een eeuwig ​verbond​ met hen sluiten, dat Ik Mij van achter hen niet zal afwenden, opdat Ik hun goeddoe. En Ik zal Mijn vreze in hun ​hart​ geven, zodat zij niet van Mij afwijken. Ik zal Mij over hen verblijden en hun goeddoen. En Ik zal hen in getrouwheid in dit land planten, met heel Mijn ​hart​ en met heel Mijn ziel”[2].

De Here geeft een ommekeer.
De God van hemel en aarde begint helemaal opnieuw.
De God van het verbond maakt Zijn naam waar.

Er zijn heel wat mensen die het vandaag de dag niet meer zo zien zitten. Zelfs de meest orthodoxe gelovigen worden bevangen door twijfels.
Wat zie je nou van de kerk?
Wat heb je in de dagelijkse praktijk aan je geloof?
De invloed van God en geloof is vrijwel nihil. Het lijkt er op dat een fenomeen als Blue Monday – deprimaandag – in Nederland nog het meest samenbindend werkt[3]. Toegegeven – schaatsmarathons helpen ook. Maar verder?
De wereld dendert van onrecht.
Het zogeheten kinderpardon, bedoeld voor kinderen die voor hun achttiende langer dan 5 jaar in Nederland verblijven en niet langer dan drie maanden buiten het toezicht van de overheid hebben gestaan, levert bij tijd en wijle verhitte discussies op; de vonken spatten er zo’n beetje af. Intussen komen vele kinderen in het nauw.
De mensen raken zo nu en dan verstrikt in hun eigen redeneringen. Vromen die eertijds diepgelovig waren zien het niet meer zitten.

Jeremia 32 pepert het ons weer eens in: de God van hemel en aarde is in staat de situatie van de wereld 180 graden te draaien!

Kent u Zondag 21 nog?
Zondag 21 van de Heidelbergse Catechismus bedoel ik.
Daarin belijden we “dat de Zoon van God uit het hele menselijke geslacht Zich een gemeente, die tot het eeuwige leven uitverkoren is, van het begin van de wereld tot aan het einde vergadert, beschermt en onderhoudt. Hij doet dit door zijn Geest en Woord in eenheid van het ware geloof. En ik geloof dat ik van deze gemeente een levend lid ben9 en eeuwig zal blijven”[4].
En:
“Omdat Christus voldaan heeft, wil God nooit meer denken aan al mijn zonden, ook niet aan mijn zondige aard, waartegen ik mijn leven lang moet strijden. Maar God schenkt mij uit genade de gerechtigheid van Christus, zodat ik nooit meer door Hem veroordeeld word”[5].
Dus –
door Christus’ werk is het leven van Gods kinderen 180 graden gedraaid
door Christus’ werk kent het leven van Gods kinderen een revolutionaire ommekeer
door Christus’ werk komt het leven tot rust.

Jeremia predikt in Juda.
De heersers van zijn tijd ergeren zich bont en blauw aan zijn prediking.
Maar het blijkt nog maar een begin. Immers – “… zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft”[6].

Dat Evangelie proclameert de kerk. Ook in 2019.
Nee, in Nederland luisteren velen niet meer naar die blijde Boodschap.
Maar dat kan best weer veranderen.
Zou voor God ook maar iets te wonderlijk zijn? De vraag stellen is haar beantwoorden!

Noten:
[1] Jeremia 32:27.
[2] Jeremia 32:36-41.
[3] Zie over Blue Monday https://nl.wikipedia.org/wiki/Blue_Monday_(dag) ; geraadpleegd op dinsdag 22 januari 2019.
[4] Heidelbergse Catechismus – Zondag 21, antwoord 54.
[5] Heidelbergse Catechismus – Zondag 21, antwoord 56.
[6] Johannes 3:16.

25 januari 2019

Aan alle armlastigen

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 07:00
Tags: , ,

Arm zijn – dat maakt het leven moeilijk. Zorgelijk. En bij tijden vreugdeloos.
Als mensen aan het einde van hun geld nog een stuk maand over hebben, dan stemt dat verdrietig. Soms lijkt het wel alsof zij in een cirkeltje ronddraaien.
Soms lijkt het wel alsof zij tot armoede veroordeeld zijn.
Soms lijkt het wel alsof er geen betere tijden meer komen.

Wie let er nog op armoedige mensen?
Er is minstens Eén die oog voor zulke mensen heeft.
Leest u maar mee in Leviticus 23: “Wanneer u de oogst van uw land binnenhaalt, mag u de rand van uw akker bij het binnenhalen van uw oogst niet helemaal afmaaien, en wat van uw oogst is blijven liggen, mag u niet oprapen. U moet het laten liggen voor de arme en de vreemdeling. Ik ben de HEERE, uw God”[1].

In Leviticus 23 gaat het over de oogst. Het moet duidelijk zijn: de oogst komt uit de hand van de Here, en moet aan Hem gewijd zijn. Hij geeft de grondstoffen om voedsel te kunnen produceren. Hij geeft de werkkracht om in deze wereld te doen; die kracht komt uit het voedsel waar Leviticus 23 het oog op heeft.

Er kunnen omstandigheden zijn waardoor er armoede ontstaat, en – misschien wel levenslang – aan de orde van de dag blijft[2]. En dat weet de Here natuurlijk ook. Daarom treft Hij Zijn maatregelen.
Zie bijvoorbeeld Leviticus 25: “En wanneer uw broeder in armoede raakt en met lege handen staat, dan moet u hem steunen, ook als hij een ​vreemdeling​ en bijwoner is, zodat hij bij u in leven blijft”[3].
En Deuteronomium 15: “…armen zullen binnen uw land nooit ontbreken. Daarom gebied ik u: U moet uw hand wijd opendoen voor uw broeder, de onderdrukte en de arme in uw land”[4].
En Marcus 14, waar Jezus zegt: “Want de armen hebt u altijd bij u en wanneer u wilt, kunt u hun weldoen, maar Mij hebt u niet altijd”[5].
Gods volk laat zich, als het goed is, stimuleren door de barmhartigheid van de Gever van gulle gaven!

Hoe staat het eigenlijk met de armoede in de wereld?
Het gaat, als men naar de percentages kijkt, heel goed. Het Nederlands Dagblad meldde onlangs: “Nooit eerder was de extreme armoede in de wereld (…) zo laag als nu. Waar in 1990 nog een derde van de totale wereldbevolking moest leven van minder dan 1,90 dollar (€ 1,65) per dag – de officieel gedefinieerde grens van extreme armoede – gaat het inmiddels om 10 procent van de mensheid”.
Maar ook:
“Toch moet je je niet blindstaren op de percentages (…). Het absolute aantal mensen dat in extreme armoede leeft, is vooral vanwege hoge geboortecijfers in arme landen nog steeds erg hoog: 736 miljoen. En veel rapporten tonen aan dat juist de allerarmsten nauwelijks bereikt worden”.
Een deskundige zegt: ‘Alle vooruitgang ten spijt is het inkomen van de armsten van de armsten de afgelopen decennia niet veranderd. Het gaat dan voornamelijk om inwoners van kwetsbare regio’s die te maken hebben met conflicten’.
Volgens die expert “is het niet mogelijk om extreme armoede over pakweg tien jaar uit te bannen. Ook in het armoederapport van de Wereldbank klinkt scepsis door. Om het gestelde doel van 3 procent te bereiken, ‘moeten de armste landen ter wereld in een tempo groeien dat de ontwikkelingen uit het verleden ver overtreft’”.
Maar er zijn volgens hem ontwikkelingen die de gedachte voeden dat “de wereld ooit in staat zal zijn om nagenoeg alle extreme armoede uit te bannen en de kloof tussen arm en rijk minder groot te maken”[6].

Dat klinkt prachtig.
Maar zei Jezus Zelf niet: “de armen hebt u altijd bij u”?
Armoede zal altijd blijven bestaan, hoe optimistisch men daar ook over doet.
Onrecht zit in de vezels van deze zondige wereld.

In die wereld mag en moet de kerk recht doen. En dat hoeft niet zo nodig uitgebreid rondgetoeterd en gepubliceerd te worden.
Niet voor niets zegt Jezus in Mattheüs 6: “Wanneer u dan een liefdegave geeft, laat het niet voor u uitbazuinen, zoals de huichelaars in de ​synagogen​ en op de straten doen, opdat zij door de mensen geëerd zouden worden. Voorwaar, Ik zeg u: Zij hebben hun loon al. Maar als u een liefdegave geeft, laat dan uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet, zodat uw liefdegave in het verborgene zal zijn; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden”[7].

Armoede is onder meer een beproeving vóór, een test ván de kerk. Immers – de Heer van hemel en aarde roept Zijn kinderen op om te helpen waar zij kunnen.
Laten wij elkaar wijzen op Lucas 6. Daar zegt Jezus: “Wees dan ​barmhartig, zoals ook uw Vader ​barmhartig​ is”[8].
En:
“Geef en aan u zal gegeven worden: een goede, vastgedrukte, geschudde, overlopende maat zal men u in de schoot geven, want met dezelfde maat waarmee u meet, zal er bij u ook gemeten worden”[9].
Een exegeet verklaart de bovenstaande tekst zo: “Graan neemt door schudden minder ruimte in en daardoor kan een inhoudsmaat meer bevatten. Men gebruikte in het Oude Oosten de ‘plooi’ (…) van de mantel boven de gordel wel als zak. Daarin kon men een flinke hoeveelheid graan meenemen”[10].
De Here geeft altijd mogelijk om te geven. Dat hoeft overigens lang niet altijd in materiële zin te zijn!

Laten wij nog eens dat laatste zinnetje lezen van het eerste citaat in dit artikel: “Ik ben de HEERE, uw God”.
De Here staat boven het gewoel der volkeren. Als Hij een dienstorder geeft, dan moet het volk van God in actie komen.
De Here geeft Zijn volk energie om misstanden aan te pakken. Dat laatste zinnetje betekent dus ook: pak de boel maar aan; het kan, want Ik ben erbij.

Tenslotte nog dit.
Misschien is het bij sommige lezers van deze internetpagina armoedje troef.
Misschien loopt u geregeld bij een voedselbank naar binnen.
Misschien weet u heel vaak niet meer hoe het verder moet.
Laten wij elkaar dan wijzen op een zin uit de tweede brief van Paulus aan de Corinthiërs. In hoofdstuk 8 van die brief doet hij een oproep tot vrijgevigheid. En daar schrijft de apostel: “Want u kent de ​genade​ van onze Heere ​Jezus​ ​Christus, dat Hij omwille van u arm is geworden, terwijl Hij rijk was, opdat u door Zijn armoede rijk zou worden”[11].
Als u uw laatste eurocent moet omdraaien, mag u bedenken: in het nieuwe vaderland – de hemel – zal een ongekende rijkdom mijn deel zijn.
Zo kunnen we samen toch Psalm 37 zingen:
“Blijf aan de HEER uw wegen toevertrouwen,
verheug u in uw God, bewoon het land,
wees Hem getrouw, Hij zal uw toekomst bouwen.
Doe steeds wat goed is, want zijn trouw houdt stand!
Al wat uw hart begeert, zult u aanschouwen,
Hij zorgt voor u en leidt u door zijn hand”[12].

Noten:
[1] Leviticus 23:22.
[2] In deze alinea maak ik onder meer gebruik van https://visie.eo.nl/2018/10/geen-armoede/ ; geraadpleegd op maandag 21 januari 2019.
[3] Leviticus 25:35.
[4] Deuteronomium 15:11.
[5] Marcus 14:7.
[6] Sanne van Grafhorst, “Naar een wereld zonder armoede – na 2030”. In: ND7, bijlage bij het Nederlands Dagblad, zaterdag 19 januari 2019, p. 8 en 9.
[7] Mattheüs 6:2, 3 en 4.
[8] Lucas 6:36.
[9] Lucas 6:38.
[10] Geciteerd uit de onlineversie van de Studiebijbel; commentaar bij Lucas 6:38.
[11] 2 Corinthiërs 8:9.
[12] Psalm 37:2 – berijmd, Gereformeerd Kerkboek-1986.

24 januari 2019

Erfenis en erfgenamen

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 07:00
Tags: , , ,

Hoe weet je dat je een kind van God bent?
Kent, erkent en herkent God mij wel als een uniek kind van Hem?
Dat zijn vragen die u en ik nog wel eens in de kerk horen.
Sterker nog – in kerkgenootschappen als de Gereformeerde Gemeenten kwellen zulke kwesties vele zielen.
Welnu – de goede God geeft Zelf het antwoord op dergelijke vragen.

Dat de vragen waarmee dit artikel begint ook wel eens in de kerk te horen zijn mag overigens geen wonder heten.
Want onze geest moet ervan overtuigd worden: ik hoor bij God. Van nature denken we dat niet. We lopen graag een beetje in de wereld rond om te zien waar de aardige mensen wonen en waar de leuke dingen te vinden zijn.
En nee, van nature zijn we geen kerkgangers.
Nee, van nature hebben we geen talent voor mooie en Godvrezende gebeden.

Welnu, in de kerk mogen we ons laten helpen.
Paulus schrijft er in Romeinen 8 over. Ik citeer:
“De Geest Zelf getuigt met onze geest dat wij ​kinderen​ van God zijn. En als wij ​kinderen​ zijn, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God en mede-erfgenamen van ​Christus; wanneer wij althans met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden”[1].

Er staat: de Geest Zelf getuigt met onze geest.
De Gereformeerd-vrijgemaakte predikant Joh. Francke (1908-1990) heeft daarover eens geschreven: “Er staat, dat Gods Geest samen met onze geest betuigt. Er zijn twee getuigen en twee getuigenissen, al is het getuigenis gelijkluidend. Zij getuigen niet onafhankelijk van elkaar: Gods Geest werkt door het evangelie in ons de geloofszekerheid omtrent het kindschap, maar het gaat hier over het getuigen voor Gods rechtbank boven. Wanneer wij in ons gebed God als Vader aanspreken (…) en daarmee getuigen dat wij Gods kinderen zijn (…), getuigt tegelijk ook de Geest voor de Vader: Ja, dit zijn uw kinderen!”[2].
Paulus brengt ons dus in de sfeer van de rechtbank.
Ons getuigenis wordt in de hemel bevestigd.
Overigens kan de Geest natuurlijk ook zeggen: het getuigenis van deze man of vrouw is niet waar; het is niet echt een kind van God…

Paulus schrijft over de erfenis.
Wat erven kinderen van God dan? Antwoord: de nieuwe aarde, waar de glorie van God overal in zit en overal van afstraalt.

Die erfenis krijg je door de gerechtigheid van het geloof.
Wij zien dat in Romeinen 4: “Want niet door de wet is de belofte aan ​Abraham​ of zijn nageslacht gedaan dat hij een erfgenaam van de wereld zou zijn, maar door de ​gerechtigheid​ van het geloof”[3].
Dat betekent: Abraham geloofde de belofte over zijn nieuwe vaderland, Kanaän. Echter: Kanaän is nog maar het begin. Dat blijkt in Mattheüs 5. Daar zegt Jezus: “Zalig zijn de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven”[4].
In 2019 mogen kinderen van God dat nog steeds geloven. Nu moeten we soms nog onrecht verdragen, maar er komt een tijd dat dat heel anders wordt!
Paulus schrijft aan de christenen in Galatië dan ook: “En als u van ​Christus​ bent, dan bent u ​Abrahams​ nageslacht en overeenkomstig de belofte erfgenamen”[5].

Wat moeten wij in 2019 met bovenstaande Bijbelse gegevens aanvangen?

We leven in een tijd waarin we graag uniek willen zijn.
Die trend zien we vooral bij jongeren.
Niet zo lang geleden meldde het Nederlands Dagblad: “Jongeren willen graag uniek zijn en uitstijgen boven de rest. Die trend zien jeugdwerkers in verschillende kerken.
Authentiek en jezelf zijn is voor de huidige generatie jongeren niet voldoende. Ze willen uniek zijn, anders dan alle anderen. Die trend legt druk op jongeren, zien jeugdwerkers in kerken. De drang om boven het geheel uit te stijgen, is het belangrijkste aandachtspunt uit het overzicht van jeugdtrends (12 tot 24 jaar) van dit jaar”.
En:
“Jongeren kijken zelf naar zogenoemde influencers, die zich weten te onderscheiden van de rest. Youtubers, bijvoorbeeld. Dat zijn vaak jongvolwassenen die duizenden of zelfs miljoenen volgers hebben op hun YouTube-kanalen. Niet dat de jongeren hetzelfde willen zijn en doen als die influencers, maar ze willen wel net zo uniek zijn”[6].
Nu lezen we in de Bijbel dat al Gods kinderen erfgenamen van Christus zijn. Zo uniek is dat blijkbaar niet… Is het eigenlijk wel de moeite waard om een gelovig kind van God te zijn?

Laten wij, als wij zulke gedachten hebben, niet vergeten dat in Romeinen 8 ook te lezen is: “En Hij Die de ​harten​ doorzoekt, weet wat het denken van de Geest is, omdat Hij naar de wil van God voor de ​heiligen​ pleit”[7].
Gods Geest woont in de harten van Zijn kinderen.
God hoort de woorden die Zijn Geest in die harten spreekt.
Maar als God die harten doorzoekt en naar de Heilige Geest luistert, ziet Hij natuurlijk ook wat er in die harten omgaat. Hij inspecteert de harten. Hij ziet precies wat mensen bezig houdt. Hij ziet precies wat de unieke eigenschappen van Zijn kinderen zijn. Hij weet hoe verschillend zij zijn. Hij weet hoe zij elkaar aanvullen.
Om met Psalm 26 te spreken:
“Beproef mij, HEERE, ja, stel mij op de proef,
toets mijn nieren en mijn ​hart.
Want Uw goedertierenheid houd ik voor ogen,
ik wandel in Uw waarheid”[8].
En de Spreukenleraar zegt:
“Graf​ en verderf liggen open voor de HEERE –
hoeveel te meer de ​harten​ van de mensenkinderen”[9].

De God van hemel en aarde kent al Zijn unieke schepselen. Van haver tot gort, zogezegd.
En al die unieke mannen, vrouwen en kinderen krijgen samen de erfenis.
Van delen is in dit geval geen sprake. In dit speciale geval geldt: iedereen krijgt alles. En alles wordt volmaakt.
Alle gaven van al Gods kinderen worden immer en altijd gebruikt.
Eens zullen al Gods kinderen zien “wat de rijkdom is van de heerlijkheid van Zijn ​erfenis​ in de ​heiligen”. Zo staat dat in Efeziërs 1[10].
Dan zullen we nog eens zien hoe magnifiek en roemrijk onze erfenis is!
Het is een al kleur en fleur; het is allemaal even prachtig!
Samen zullen we dan tonen hoe subliem onze God is!

Noten:
[1] Romeinen 8:16 en 17.
[2] Joh. Francke, “Gerechtigheid uit het geloof; Schetsenbundel over de brief aan de christenen te Rome”. –  Groningen: De Vuurbaak bv – derde druk, 1984. – p. 88. Overigens maak ik ook in het onderstaande dankbaar van die publicatie gebruik.
[3] Romeinen 4:13.
[4] Mattheüs 5:5.
[5] Galaten 3:29.
[6] ‘Jezelf zijn is niet genoeg voor jeugd’. In: Nederlands Dagblad, vrijdag 18 januari 2019, p. 6.
[7] Romeinen 8:27.
[8] Psalm 26:2 en 3.
[9] Spreuken 15:11.
[10] Efeziërs 1:18.

Volgende pagina »

Blog op WordPress.com.