gereformeerd leven in nederland

30 september 2015

Jezus roept op tot geloof

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , , ,

Jezus laat zien wie zijn Vader is[1].
Als er één Schriftgedeelte is waar Hij dat duidelijk demonstreert, dan is het wel Johannes 5.

Jezus toont de macht van Vader.
Dode mensen maakt Hij weer levend.
Zo ver gaat die macht. Zo groot is die macht.
Dat is onvoorstelbaar. Maar het is toch waar.

De Schriftgeleerden hebben een nogal duidelijk oordeel over Jezus. Hij overtreedt de wet, want Hij geneest mensen op de sabbatdag. Dat kan niet, zeggen de kerkleiders. Dat mag niet. Dat hoort niet zo.
Welnu, zegt Jezus, als er een oordeel geveld moet worden…
als er recht gesproken moet worden…
als er een vonnis geveld moet worden…
dan zal Ik dat doen.

Maar waarom moet er zo nodig rechtgesproken worden?
Antwoord: omdat God de eer moet krijgen die Hij verdient. God de Vader, de Maker en Onderhouder van de schepping, moet erkend worden als de machtigste Man in hemel en op aarde.
Jezus, de Zoon van God, eist – om zo te zeggen – de eer op die de drie-enige God verdient. En Hij zegt er bij: wie Mij eert, laat ook de Vader gloriëren.

Mensen die de macht van God eerbiedigen, ontvangen eeuwig leven.
Mensen die nu nog in de dood leven, ontvangen het leven uit Gods hand. Meer precies: uit de hand van Jezus, want Vader heeft Hem die bevoegdheid gegeven.
Jezus roept mensen weg uit het moeras van zonde en dood.
Kortom: in Johannes 5 wordt de zaak op scherp gezet. Wie is kind van God? En wie niet?

Jezus roept Zijn kinderen.
En zij komen naar Hem toe, waar zij ook wonen. Uit enorme metropolen. Uit ontelbare dorpen en gehuchten. Vanuit allerlei afgelegen streken. Uit massa’s huizen. Uit vele tenten. Uit straten, lanen en  van pleinen. Uit sloppen en stegen. Overal en nergens komen ze vandaan.
Zijn roepstem klinkt overal ter wereld. In alle tijden. En op alle plaatsen.

Zijn werk begon niet onaangekondigd.
Johannes de Doper sprak er al over.
En nu is Hij met Zijn werk begonnen. De mensen kunnen zien welke grote gevolgen Zijn genezende arbeid heeft.
Jezus zegt: kijk maar goed.
Jezus zegt: geloof in Mijn beloften, en neem de door Mij geschonken vergeving blijmoedig aan. Er gaan levens veranderen!

Maar juist dat geloof ontbreekt in Israël. De kerkleiders begrijpen dat werk van Jezus niet. Massa’s mensen kijken niet verder dan de sensatie van de dag. Ach – ze zijn wel godsdienstig, daar niet van. Maar echt geloven, nou nee.
De reputatie van mensen is reuze belangrijk. Hun positie. Hun retoriek en overredingskracht.
Maar de eer van God, daar bekommert men zich niet om.

En daarom zal er een aanklacht komen.
En weet u wie die aanklacht in zal dienen? Mozes. Want Mozes heeft er in feite al op gewezen hoe cruciaal Jezus’ komst op aarde was.
Het geloof dat Mozes indertijd vroeg, was hetzelfde geloof dat Jezus nu eist.

Dat is Johannes 5.

Dit Schriftgedeelte is, als u het mij vraagt, onder meer van belang in zending en evangelisatie[2].
In de Heilige Schrift wordt ons verteld wat Jezus op aarde heeft gedaan. Wat Jezus deed, heeft Hij zijn Vader zien doen.
Dat vertellen we, als het goed is, door.
Dat verkondigen wij.
En wij proclameren: geloof in Jezus Christus, en u zult vergeving ontvangen!
Wij bazuinen rond: geloof in Jezus Christus, en houdt u vast aan Zijn beloften over een hemelse toekomst!

Daar gaat het om.
Maar wat zien wij vandaag veel? Allerlei mensen hebben, zoals dat heet, moeite met diverse traditionele vormen van kerk-zijn. Al die vastgeroeste liturgieën, ze hebben er niets mee. Al die lange vermoeiende preken kunnen hen gestolen worden. Alles moet moderner. De kerk moet worden vernieuwd. Het liefst hangen we een groot bord op de kerkdeur: ‘Nu nog nieuwer!’. Die moderne mensen hebben geweldig veel aandacht voor de mensen in hun omgeving.
Echter: vaak ontkom ik niet aan de indruk dat de boodschap van Jezus een beetje wordt verzacht. En dat terwijl Hij er in Johannes 5 geen doekjes om windt: tegenover geloof staat ongeloof, en daar zit helemaal niets tussen. Met andere woorden: je kunt niet een beetje in Jezus geloven. Het is onjuist om te zeggen dat er een hogere macht bestaat; of iets boven ons.
In zending en evangelisatie gaat het uiteindelijk om het antwoord op de vraag: bent u vóór of tegen Jezus Christus?

Dit Schriftgedeelte is, als u het mij vraagt, ook belangrijk in ons contact met Jehova’s getuigen.
Zij citeren Johannes 5: “Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, de Zoon kan niets doen van Zichzelf, of Hij moet het de Vader zien doen; want wat deze doet, dat doet ook de Zoon evenzo”. En dan zeggen ze: Jezus is een geschapen wezen, en dus ondergeschikt aan God.
Zij willen niet begrijpen dat Jezus Zichzelf, willens en wetens, heeft vernederd om ons te redden. Voor het gemak vergeten zij teksten als Philippenzen 2: Jezus Christus “die, in de gestalte Gods zijnde, het Gode gelijk zijn niet als een roof heeft geacht, maar Zichzelf ontledigd heeft, en de gestalte van een dienstknecht heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk geworden is. En in zijn uiterlijk als een mens bevonden, heeft Hij Zich vernederd en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises”[3].
Iemand vatte de zaak treffend samen: “Hier op aarde werd Jezus dienstknecht. Hij diende Zijn Vader als Borg voor Zijn kinderen. Knecht is Hij in de hemel nooit geweest. In de hemel hoefde Jezus nooit te gehoorzamen. Daar was Hij, als Zoon, medegebieder, God, met de Vader”[4].
Op deze manier maken de Jehova’s getuigen een weinig geslaagd puzzelboek van Gods Woord.

Wij moeten ook in Johannes 5 maar gewoon laten staan wat er staat.
En laten wij daarbij dan Romeinen 15 maar repeteren: “Al wat namelijk tevoren geschreven is, werd tot ons onderricht geschreven, opdat wij in de weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden”[5].

Noten:
[1] Vandaag, woensdag 30 september 2015, vergadert Deo Volente de mannenvereniging ‘Augustinus’ van De Gereformeerde Kerk Groningen. Op die bijeenkomst zal Johannes 5 centraal staan. Het schrijven van dit artikel is een deel van mijn voorbereiding op die vergadering.
[2] In deze alinea gebruik ik onder meer: C.W. Rentier, “Tegenliggers of medestrijders”. In: De Waarheidsvriend, woensdag 12 november 2008, p. 12 (rubriek: Zending in zicht). Ook te vinden op www.digibron.nl . Geraadpleegd op donderdag 10 september 2015.
[3] Philippenzen 2:6, 7 en 8.
[4] Joost Veldhoen, “Met een folder aan de deur”. In: Daniël, donderdag 8 januari 2009, p. 20 en 21; citaat van pagina 21. Ook te vinden op www.digibron.nl . Geraadpleegd op donderdag 10 september 2015.
[5] Romeinen 15:4.

29 september 2015

Leidsman van ons behoud

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , , , ,

Het zijn voor ons zo bekende woorden:
“Waarom wordt de Zoon van God Jezus, dat is Verlosser, genoemd?
Antwoord:
Omdat Hij ons verlost van al onze zonden, en omdat er bij niemand anders enig behoud te zoeken en te vinden is”.
U kunt ze vinden in Zondag 11 van de Heidelbergse Catechismus[1].

We moeten bij Jezus wezen. Wij moeten bij Hem blijven. Wij moeten Hem volgen.
Gods kinderen zijn op mars door de wereld. En aan alles kunnen toeschouwers merken: die mensen horen bij Jezus.

Als wij de naam van iemand noemen, hebben we daar meteen een beeld bij. We hebben die persoon voor de geest. We weten wie hij is en wat hij doet.
Als wij de naam Jezus noemen, dan betekent dat: wij horen bij Hem. Wij horen bij de Verlosser; de Redder die uit de hemel kwam, en nu weer naar Zijn woonplaats is teruggekeerd. Wij zijn onverbrekelijk met Hem verbonden. En daarom is ons hemels geluk en permanente vrede beschoren.
Wij zijn onderweg naar een nieuwe woonplaats, waar het heerlijk wezen zal.
Wij krijgen een nieuw domicilie waar het altijd veilig is.
Wij krijgen een hemels huis, waar altijd voldoende te eten is.
Wij komen te wonen in een omgeving waar altijd perspectief is.

Op de televisie zien wij beelden van vluchtelingen. Er staan lange, dramatische verhalen over al die vluchters in de krant. Miljoenen mensen zijn op zoek naar perspectief.
En het is duidelijk: die berooide mensen moeten geholpen worden.
Het lijkt bijna gênant om bij die beelden over Jezus te beginnen. En over Zondag 11. Immers, in die situatie is eten en drinken nodig. En voedsel. En onderdak. Laat het maar helder wezen: materiële hulp is in die situatie van groot belang.
Maar al die miljoenen vluchtelingen laten, op de keper beschouwd ook zien hoe deze wereld er aan toe is. Als het van mensen afhangt wordt deze wereld een chaos. Als de hemel dicht zit, verzinkt de aarde in een ondoordringbaar moeras van oorlog en ellende.
Het staat zo duidelijk in Zondag 11: wie behouden wil worden, moet uiteindelijk bij Jezus wezen. Niet bij de machtigen der aarde. Niet bij Europese leiders. Maar bij de Hemelbewoner.

Jezus: dat woord is vandaag de dag een krachtterm geworden. Om afkeer en afschuw te uiten. Om verrassing en bevreemding woorden te geven. Om een weg te banen voor eigen emoties. Om verbijstering in één woord samen te vatten.
Jezus: dat is, om zo te zeggen, een kwestie van eigen mond eerst.
En dat is nu precies wat de naam Jezus in de Heilige Schrift niet zeggen wil.
Het was de Gereformeerd-vrijgemaakte dominee Begemann die in een preek over Zondag 11 eens opmerkte: “Nu is er slechts één weg, namelijk dat u dan ook gelovig het Woord van God naspreekt. Hij heeft Hem zo genoemd, heel de Schrift door. Maar vandaag wordt er zoveel over Hem gesproken en geschreven, wat niet is een gelovig naspreken van het Woord van God. Maar dat men zo zijn eigen gedachten over Jezus gaat zeggen.

Maar God heeft Hem die naam gegeven en dan mogen wij Hem niet gaan modelleren naar eigen model en makelij”[2].
Wie Jezus’ naam noemt moet niet zichzelf uitspreken, maar de Schrift naspreken!

De naam Jezus opent de weg naar de troon van God.
Die weg mogen we bewandelen in ons gebed.
In dat gebed roepen we, als het goed is, de enige waarachtige God aan. De God van de genade. De God die ons, zonder enige verdienste onzerzijds, te Zijner tijd welkom zal heten in de hemel.
U weet het wellicht: in de islam moet je de hemel verdienen. Iemand vatte het zo samen: “Wie niet in God gelooft gaat naar de hel zegt de islam. Maar moslims die goede daden doen en berouw hebben over hun zonden, gaan naar het paradijs. Dat is een beloning voor je goede daden”[3].
Ziet u dat de naam van Jezus daar strak tegenover staat? Hij is onze Verlosser. Hij beloont ware gelovigen niet – welnee. Hij schenkt genade, vanwege Zijn verdienste.

Wij mogen Jezus bij Zijn voornaam noemen. De hemelse Zoon van God komt naar aardse, zondige mensen toe. Hij nodigt hen uit om Zijn naam op de lippen te nemen. Er is een persoonlijke band met onze Verlosser.
Om het met Hebreeën 2 te zeggen: “Want het voegde Hem, om wie en door wie alle dingen bestaan, dat Hij, om vele zonen tot heerlijkheid te brengen, de Leidsman hunner behoudenis door lijden heen zou volmaken. Want Hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit één; daarom schaamt Hij Zich niet hen broeders te noemen”[4].
Laat ik het zo zeggen: Jezus komt naar de mensen toe om de door Hem uitverkorenen uiteindelijk op Zijn niveau te brengen.

Nee, dat kunnen wij niet precies verklaren. Maar dat hoeft ook niet.
Dominee Begemann zei in zijn preek: “Jezus zeggen in uw spreken en doen. Dan is Hij hier. Maar wie zal dat ten volle verstaan? Dan verlost Hij van zonden, maakt zalig. We kunnen niet tellen, wat Hij doet. Hij is daar, dat gaat boven het becijferen en optellen en verklaren uit. Dat is alles. Hij is er; dat is de ontraadseling van het leven”.
Met andere woorden: de permanente presentie van onze Redder zorgt ervoor dat ons leven er heel anders uitziet dan dat van een wereldling; alleen al omdat ons leven eeuwig zal blijken te zijn.

Er wordt soms gezegd: christenen zijn aparte mensen.
Dat klopt.
Want zij zijn door Jezus apart gezet.
Hun bestemming is een nieuwe toekomst. Oneindig mooi en vol hemelse glorie!

Noten:
[1] Heidelbergse Catechismus – Zondag 11, vraag en antwoord 29.
[2] Dominee H.J. Begemann leefde van 1936 tot 1993. De betreffende preek over Zondag 11 is niet gedateerd. De preek heeft een thema en verdeling die als volgt luidt:
“De Naam van Jezus, dat is de Naam
1. waarmee God Hem genoemd heeft
2. waarmee wij Hem nu noemen mogen
3. waarin Hij ons dan verschijnt”.
Ook elders in dit artikel maak ik van die preek gebruik.
[3] Zie http://www.evangelie-moslims.nl/jij-islam/spoorzoeken-10-12j/wat-is-het-verschil-in-geloof . Geraadpleegd op dinsdag 8 september 2015.
[4] Hebreeën 2:10 en 11.

28 september 2015

Overvloedig liefdewerk

Diaconaal bezig zijn is in onze tijd niet makkelijk[1]. Wie een betaalde baan heeft, een gezin met kinderen bestiert en bovendien een welomschreven taak als diaken uitvoert, zal in de regel weinig tijd overhouden om wat rond te lummelen.
Daar komt nog iets bij.
De leden van de gemeente moeten, zo leert ons het formulier voor de bevestiging van ouderlingen en diakenen, tot hulpbetoon worden opgewekt[2].
En dat lijkt in onze tijd óók al niet zo eenvoudig.

Want in het algemeen genomen kan een gezin met kinderen niet of nauwelijks van één salaris rondkomen. De vrouw des huizes moet meestentijds een betaalde baan hebben. Goed, het betreft wellicht een deeltijdbaan, maar toch. Het is niet moeilijk om ons voor te stellen dat in die omstandigheden zaken als mantelzorg en vrijwilligerswerk vervolgens nogal eens in de knel komen.
Menselijkerwijs is het niet vreemd als wij ons afvragen: hoe moet dat toch verder? En wellicht denken we bij voorbaat reeds zeker te weten dat dit vast gaat lopen.

Toch ligt dat in de kerk niet voor de hand.
Want in 2 Corinthiërs 8 lezen we: “Wij maken u de genade Gods bekend, broeders, die aan de gemeenten van Macedonië geschonken is. Want, doordat zij beproefd zijn gebleken in veel verdrukking, hebben hun overvloedige blijdschap en diepe armoede nog overvloedig de rijkdom van hun mildheid bevorderd; want zij deden, dat getuig ik, wat zij konden, ja meer dan dat, en zij vroegen, met alle aandrang, uit eigen beweging van ons de gunst, deel te mogen nemen aan het dienstbetoon voor de heiligen, en zij gaven zich – zoals wij niet hadden durven verwachten – eerst aan de Here en door de wil van God ook aan ons”[3].
De Macedoniërs zijn beproefd in verdrukking. Juist als zij verdrukt en weggedrukt worden wordt hun geloofsblijdschap groter. Juist als zij, materieel gezien, bar weinig mogelijkheden hebben groeit hun vrijgevigheid. Sterker nog: ze vragen aan Paulus of zij alstublieft óók mogen meehelpen om de nood van kerkmensen in Jeruzalem te lenigen.
Waar komt de motivatie voor die gulheid toch vandaan? Welnu, die Macedoniërs wandelen met God. Een exegeet noteert hierbij: “Het woord proton – eerst, in de eerste plaats – geeft hier niet speciaal de tijdsvolgorde, maar de rangorde aan; de toewijding aan de Here is het belangrijkste”[4]. In dit verband betekent dat, naar mijn smaak, in ieder geval dit: het dienen van de Verbondsgod staat bovenaan de prioriteitenlijst. En de christelijke hulpverlening vloeit daar als vanzelf uit voort.
In het geciteerde Schriftgedeelte staat nog één belangrijk ding vermeld. Namelijk dit: het is de wil van de Here dat de Macedoniërs in de buidel tasten om de Jeruzalemmers te hulp te schieten. Hij geeft er de energie voor. Hij laat de mensen in Macedonië uit hun stoel komen.
Zou het niet zo wezen dat ook in de komende jaren de christelijke hulpverlening, ook vanuit onze kerken, gewoon zal doorgaan? Zou het niet zo zijn dat de God van het verbond, ook in de komende jaren, ruimte gaat creëren voor onderling hulpbetoon? Ach, de vragen kunnen als retorisch worden beschouwd. Want natuurlijk zal dat gebeuren!
Vraagt u mij niet op welke manieren die hulp tot stand gaat komen. Want dat weet ik niet precies. Maar we geloven toch dat de Here ook vandaag nog onverwachte en nooit bedachte dingen doen kan? Wij geloven toch dat de Here overal in Nederland, en elders in de wereld, mensen aan het werk zet? Laten wij maar niet te klein van onze God denken!

Wij moeten het bovenstaande in ons geheugen houden als wij nadenken over de gevolgen van de bezuinigingen in de zorg voor ouderen en mensen met een lichamelijke of geestelijke beperking. Met name in de huishoudelijke hulp is in de afgelopen tijd fors bezuinigd. Heel wat mensen uit de genoemde bevolkingsgroepen kunnen geen hulp betalen.
Er wordt gerekend op hulp van familieleden, vrienden en andere mantelzorgers. Maar het is voor velen de vraag wat daar van terecht komt, zeker als het over de langere termijn gaat. Als u het mij vraagt, is het voor diakenen een taak om goed in de kerk rond te kijken: waar is hulp nodig, en wie kan die hulp geven?

Nu het om die hulp van kerkmensen gaat, attendeer ik u op een woord uit Mattheüs 6: “Maar laat, als gij aalmoezen geeft, uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet, opdat uw aalmoes in het verborgene zij, en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden”[5].
Mijn vrouw en ik weten het inmiddels uit eigen ervaring: hulp van kerkmensen betekent vaak dat na verloop van tijd toch de praatjes in de kerk rond gaan; en zeker in een klein kerkverband als het onze kan dat heel snel gebeuren. Nee, zulke conversatie is lang niet altijd negatief bedoeld. Maar voor hulpvragers is het niet zelden een vervelende gewaarwording om te merken dat ze in bespreking zijn. Mijn echtgenote en ik hebben al lang geleerd om ons er niet al te veel van aan te trekken. Gepraat wordt er toch, en men moet ook niet te kleinzerig wezen – zegt u nu zelf.
Maar de bede van Psalm 141 lijkt mij hier zeker van toepassing:
“Doe mij, HEER, te rechter tijd zwijgen,
laat mij niet spreken zonder grond,
bewaak de deuren van mijn mond…”[6].
Het is prachtig als kerkmensen elkaar tot een hand en een voet zijn. Maar laat dat, als dat enigszins kan, in stilte gebeuren.

Dit artikel besluit ik met een citaat uit het Bijbelgedeelte dat ik hierboven al citeerde. De woorden uit 2 Corinthiërs 8 kunnen nu, denk ik, wel voor zichzelf spreken.
“Welnu, zoals gij in alles overvloedig zijt, in geloof, in spreken, in kennis, in volkomen toewijding en in de liefde, die van ons tot u uitgegaan is, zo weest dan ook in dit liefdewerk overvloedig”[7].

Noten:
[1] Mij is gevraagd om op zaterdag 7 november 2015 een referaat te houden tijdens een diaconale conferentie; ik heb daarin toegestemd. In dit artikel tref ik daarvoor enige voorbereidingen. Dit is het tweede artikel in een korte serie.
Een eerste artikel over het werk van de diakenen verscheen hier op donderdag 24 september jongstleden. Het stuk is getooid met de titel ‘Vreugde van Gods volk’ en is ook te lezen als u de link https://bderoos.wordpress.com/2015/09/24/vreugde-van-gods-volk/ volgt.
[2] Dat bevestigingsformulier staat op de pagina’s 550 tot en met 555 van het Gereformeerd Kerkboek. Digitaal is het onder meer te vinden op http://christusleeftenkomtweer.nl/Formbevoud.htm . Geraadpleegd op zaterdag 19 september 2015.
[3] 2 Corinthiërs 8:1-5.
[4] Het citaat komt uit de internetversie van de Studiebijbel; commentaar bij 2 Corinthiërs 8:5.
[5] Mattheüs 6:3 en 4.
[6] Dit zijn de eerste regels van Psalm 141:3 (berijmd; Gereformeerd Kerkboek).
[7] 2 Corinthiërs 8:7.

25 september 2015

Samen naar de kerk

Geregelde kerkgang is belangrijk.
In onze kerk proberen we dan ook te signaleren welke broeders en zusters met zekere regelmaat afwezig zijn. Soms weten we wel dat er omstandigheden zijn die die afwezigheid tot gevolg hebben. Er zijn echter ook momenten waarop we ons afvragen: waarom is die broeder er niet? Het wordt soms geconstateerd: die zuster hebben we al een poosje niet gezien.
De raad van onze kerk controleert na een Avondmaalsviering ook altijd de presentie: waren alle leden die tot het Heilig Avondmaal toegang hebben, inderdaad aanwezig? Dat is niet omdat de ouderlingen zich politieagenten voelen. Zeker niet. Veeleer is het de bedoeling om alle broeders en zusters mee te nemen naar de toekomst die de Here aan Zijn kinderen beloofd heeft; en ja, alle kinderen moeten mee, ook zij die niet zo blij en enthousiast zijn.

Dat is geen nieuws.
Ook eertijds maakten ambtsdragers zich druk over bovenbenoemde zaken.

Laat ik, nu het hierom gaat, wijzen op een artikel van de Gereformeerd-vrijgemaakte predikant B. van Zuijlekom sr. (1931-2003)[1].

Daartoe ga ik met u terug naar het jaar 1970.

In het kerkblad ‘Columna’, blad van de Gereformeerde Kerk te Groningen-Zuid schrijft de dominee: “Toen ik kort geleden mocht voorgaan in een voor velen zeer dierbaar kerkgebouw in onze stad, ontdekte ik vóór de kerk, en later tijdens de dienst in de kerk enkele, niet alleen tot de jeugd behorende broeders en zusters, die daar niet hoorden. Die door de kerkeraad – laat me heel concreet mogen spreken – in de Columnakerk waren geroepen”.
Einde citaat.
Even tussendoor: mogelijk doelde dominee van Zuijlekom op de Noorderkerk in de Akkerstraat te Groningen[2]. Maar daar gaat het me nu niet om.

De kwestie is deze.
De kerkenraad roept de broeders en zusters op om naar de kerk te komen. Want daar wordt het Woord van God uitgebazuind. Daar wordt, meestal in de middagdienst, de belijdenis uitgebreid toegelicht. Iemand schreef daar eens over: “Denk bijzonder aan de Heidelbergse Catechismus, waarbij het geloof – de twaalf artikelen – , het gebod – de tien geboden – en het gebed – het Onze Vader -, behandeld worden. Alles komt rechtstreeks uit de Bijbel. Zie de teksten die er onder de zondagen van de Catechismus staan. Dat zijn ook woorddiensten, want de belijdenisgeschriften zijn gegrond op het Woord van God en het Woord is ook in die dienst leidraad”[3].
Dat is geregelde prediking.
Sommige dominees houden een serie preken: over een Bijbelboek, of over een thema. Als het goed is, wordt een belijdenisgeschrift als de Heidelbergse Catechismus helemaal behandeld. Laat ik het zo zeggen: heel de belijdenis komt geregeld langs. En dat is maar goed ook. Anders gaan wij onze eigen accenten leggen. En dan wordt belijden gegarandeerd iets eenzijdigs.

Opnieuw wil ik dominee van Zuijlekom citeren.
“Nu is het mogelijk, dat men in bepaalde gevallen – bij voorbeeld omdat men een zieke te bezoeken heeft – minder goed op het uur van de eigen wijkkerk ter kerk kan gaan. Over zulke situaties spreken we hier niet. Mij overkwam het volgende: toen ik één der onzen, vóór de kerk tegenkwam, en hem vroeg: wat doe jij hier? Hier hóór je toch niet!, was het ‘gevatte’ antwoord: maar wat doet u hier dan? U hoort hier toch ook niet! Mijn antwoord was: ik ben hier door de betreffende kerkeraad uitgenodigd om in de eredienst voor te gaan. Wie heeft jou uitgenodigd? Zijn antwoord luidde: ik zelf!”.
Einde citaat.

Nee, ambtsdragers zijn geen politieagenten.
Maar wij voelen wel aan: hier is een kerkganger die zo zijn eigen keuzes maakt. Dominee A. is niet zijn favoriet, hij gaat liever naar dominee van Z.
Natuurlijk mag je als kerkganger je voorkeuren hebben.
Maar er is meer.

Ik citeer wederom:
“Immers, het is het ambt der ouderlingen – zie art. 30 NGB, Efeziërs 4 – om de Gemeente te regeren, uit te nodigen onder de dienst des Woords, der gebeden en der offeranden. Kortom tot de eredienst voor de HEERE. Opdat die concrete Gemeente, wonend rondom dat bepaalde kerkgebouw, zal opgroeien als gemeenschap der heiligen, tot een Bruid, die voor haar Man, Jezus Christus, is versierd.
Als gemeenschap der heiligen: immers, we komen toch niet naar de kerk om individualistisch onze godsdienstige behoeften te bevredigen, maar om samen Gemeente te worden en te zijn. Samen met hen, die door de HEERE in die aanwijsbare omgeving, door Gods voorzienig bestel, hun plaats hebben gekregen – Zondag 10; ook onze woning, de plaats van ons huis, komt ons toe, niet bij geval, maar van Zijn vaderlijke Hand”.
Einde citaat.

Dominee van Zuijlekom duidt onder meer op de volgende tekst uit de Nederlandse Geloofsbelijdenis: “Wij geloven dat deze ware kerk geestelijk geregeerd moet worden op de wijze die onze Heer ons in zijn Woord geleerd heeft. Er moeten dienaren of herders zijn, om Gods Woord te prediken en de sacramenten te bedienen, ook opzieners en diakenen, om met de herders een raad van de kerk te vormen. Op die manier moeten zij de ware godsdienst onderhouden en zorgen dat de ware leer voortgang heeft, dat de overtreders op geestelijke wijze gestraft en in toom gehouden worden, en dat de armen en zij die in moeite verkeren, geholpen en getroost worden naarmate zij het nodig hebben.
Op deze wijze zal alles in de kerk in goede orde geschieden, wanneer personen gekozen worden die trouw zijn, overeenkomstig de regel die de apostel Paulus daarvoor geeft in de brief aan Timotheüs”[4].
Het is goed om die tekst tot ons door te laten dringen. Immers, voor u en ik het weten zijn wij dominant.

We moeten er voor oppassen de rechten van het individu boven de gemeenschap te stellen. De gemeente vormt in gezamenlijkheid de bruid van Christus.
Dominee van Zuijlekom refereert daar ook aan.
Over die bruid lezen we in Openbaring 21: “En ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde waren voorbijgegaan, en de zee was niet meer. En ik zag de heilige stad, een nieuw Jeruzalem, nederdalende uit de hemel, van God, getooid als een bruid, die voor haar man versierd is. En ik hoorde een luide stem van de troon zeggen: Zie, de tent van God is bij de mensen en Hij zal bij hen wonen, en zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal bij hen zijn”[5].
Johannes zag de heilige stad. En u weet het het, in een stad woon je in de regel niet op je eentje. Alleen daarom al moeten we samen naar de kerk. Laten we dat maar nooit vergeten.

Noten:
[1] Dit artikel werd onder de kop “Geen wanorde” opgenomen in het Nederlands Dagblad, donderdag 24 september 1970, p. 2 (rubriek Persschouw). Ook te vinden op www.delpher.nl . Geraadpleegd op vrijdag 4 september 2015.
[2] Zie over de Noorderkerk in Groningen http://www.staatingroningen.nl/1548/noorderkerk en http://reliwiki.nl/index.php?title=Groningen,_Akkerstraat_28_-_Noorderkerk . Geraadpleegd op vrijdag 4 september 2015.
[3] Dat schreef de Christelijk-Gereformeerde predikant A.K. Wallet. Zie http://www.refoweb.nl/vragenrubriek/21321/twee-keer-naar-de-kerk/ . Geraadpleegd op donderdag 24 september 2015.
[4] Nederlandse Geloofsbelijdenis, artikel 30.
[5] Openbaring 21:1, 2 en 3.

24 september 2015

Vreugde van Gods volk

Wat is het toppunt van diaconie[1]? Het antwoord is: ons leven opofferen voor heel veel mensen.

Ik wijs u, nu het hierom gaat, graag op woorden uit Marcus 10: “Gij weet, dat zij, die regeerders der volken heten, heerschappij over hen voeren, en hun rijksgroten oefenen macht over hen. Zó is het echter onder u niet. Maar wie groot wil worden onder u, zal uw dienaar zijn; en wie onder u de eerste wil zijn, zal aller slaaf zijn. Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen”[2].
Jezus Christus was de Diaken bij uitstek. Om met het tweede hoofdstuk van de Dordtse Leerregels te spreken: “De kruisdood van Gods Zoon is het enige offer en de volledige betaling voor de zonde. De kracht en de waarde ervan zijn oneindig en daarom is deze dood meer dan genoeg om de zonden van de hele wereld te verzoenen”[3].
Marcus 10 en de Dordtse Leerregels geven ons, als u het mij vraagt, een grote troost.
Ouderlingen doen ’t nooit helemaal goed.
Diakenen verdienen, goed beschouwd, nooit een 10. Hun werk is immers niet volmaakt?
Maar ook als ouderlingen en diakenen tekort schieten, mogen zij beseffen dat de Diaken met een hóófdletter D zijn reddingswerk heeft volbracht.
Laten we elkaar vandaag daar eerst maar eens op wijzen.

“De Here roept ook nu tot het betonen van gastvrijheid, offervaardigheid en barmhartigheid, om zwakken en hulpbehoevenden volop te laten delen in de vreugde van Gods volk. In de gemeente van Christus mag niemand ongetroost leven onder de druk van ziekte, eenzaamheid en armoede”[4].
Die zinnen uit het bevestigingsformulier voor ouderlingen en diakenen moeten wij even voor ogen houden.

Het formulier spreekt over de vreugde van Gods volk.
In het leven van veel mensen is het niet altijd makkelijk om die blijdschap in beeld te houden.

In dit verhaal neem ik de situatie van mijn echtgenote en mij als voorbeeld.

Mijn vrouw loopt bijzonder moeilijk; op onbekend terrein gebruikt zij een rollator of rolstoel. Ik ben een rolstoeler. Wat betekent dat? Samen ergens heen gaan moet van de eerste tot de laatste minuut georganiseerd worden. Samen de stad in, dat is er niet meer bij. Lopen en duwen kan mijn vrouw niet zo goed meer.
Wij hebben allebei een scootmobiel. Maar met twee scootmobielen achter elkaar aan rijden is, kan ik u verzekeren, tamelijk ongezellig. Het werkt eigenlijk ook niet. Met z’n tweeën de paden van de Hema onveilig maken is niet echt handig. Laten we ’t maar gewoon toegeven: wij staan met z’n tweeën behoorlijk in de weg.
Gelukkig hebben we een goede auto, en mijn onvolprezen echtgenote rijdt graag; dat scheelt een stuk. Alleen is dat autorijden soms wel een dure hobby.
Nee, in die situatie is het leven niet altijd rozengeur en maneschijn. Maar juist in die omstandigheden mogen en moeten we ons er wel in trainen om onze geloofsvreugde te tonen.

In het formulier lezen wij dat niemand ongetroost mag leven onder de druk van ziekte.
Heeft u zich wel eens gerealiseerd wat die druk eigenlijk inhoudt?
Laat ik u, wat dit betreft, twee praktijkvoorbeelden geven.
1.
Een huisarts, een cardioloog en een internist zitten bijeen om te bepalen welke medicijnen mijn vrouw nodig heeft. De medici kunnen het niet eens worden. Mijn vrouw mag, zo wordt telefonisch meegedeeld, zelf kiezen… Schrijver dezes steekt daar een stokje voor. ‘Want’, zeg ik, ‘wij hebben geen verstand van medicatie. U belt maar terug als u het eens bent’. Na tien minuten bellen de doktoren terug. Zij hebben inmiddels consensus bereikt.
Uit dit voorbeeld leren we dat vrijwel alle werkers in de zorg het beste voor hun cliënten of patiënten zoeken; daar hoeven wij niet aan te twijfelen. Het probleem zit ‘m in de onderlinge communicatie. Een mondige patiënt controleert anno 2015 voortdurend of alle behandelaars goed op de hoogte zijn van de nieuwste stand van zaken. En dat, geliefde lezers, vréét tijd en energie. Echt waar.
Wat kan het dan fijn zijn als iemand een troostend woord zegt!
2.
Mijn vrouw wil graag een nieuwe bureaustoel hebben. Een goede vriendin heeft beloofd mee te gaan als er één uitgezocht moet worden. Maar wanneer gaan de dames dat eigenlijk doen? Want die goede vriendin wordt, zoals zovelen, goeddeels verteerd door alle dagelijkse drukte.
Dus vraagt mijn vrouw ‘t nog een keer. En nog een keer.
U zegt: beste schrijver, in zulke omstandigheden zitten wij bij tijd en wijle allemaal. Dat is waar. Maar vergeet u niet dat mijn vrouw en ik zo afhankelijk geworden zijn, dat dit soort situaties zich in ons leven relatief heel vaak voorkomt. En bijna altijd moet je er dan zelf achteraan.
De oplossing? Meteen een afspraak maken. Dóórpakken – anders komt het er niet van.

Misschien heeft u wel de neiging om te denken dat die voorbeelden van hierboven wel erg gewoon zijn. Ze zijn, zoals dat heet, uit het leven gegrepen. Is dit alles niet te triviaal?
Toch niet.
Laat me u attenderen op Handelingen 6. Ik bedoel deze woorden: “En toen in die dagen de discipelen talrijker werden, ontstond er gemor bij de Grieks sprekenden tegen de Hebreeën, omdat hun weduwen bij de dagelijkse verzorging verwaarloosd werden. En de twaalven riepen de menigte der discipelen bijeen en zeiden: Het bevredigt niet, dat wij met veronachtzaming van het woord Gods de tafels bedienen”[5].
In de eerste plaats valt het op dat het hier over dagelijkse verzorging gaat.
En in de tweede plaats kunnen we er niet omheen dat de maaltijden in rechtstreeks verband staan met de verkondiging van Gods Woord. Juist ook die gewone dingen hebben alles te maken met de Woordverkondiging.
Dagelijkse verzorging en onderling dienstbetoon moeten in de kerk samen op gaan met bemoediging vanuit Gods Woord. De kerk is per slot van rekening geen buurthuis. Die bemoediging hoeft echt geen eenrichtingsverkeer te zijn. De drager van het bijzondere ambt bemoedigt niet alleen de drager van het ambt aller gelovigen, maar niet zelden ook andersom.

Hoe is dat mogelijk?
Mensen die, door welke omstandigheid dan ook, niet – of: niet meer – tot grote dingen in staat zijn hebben vaak tijd om over Gods Woord na te denken. Ze vinden er troost in, en die vertroosting kan aan dominees, ouderlingen en diakenen doorgegeven worden. Dat is mooi werk!
Laat ik het tenslotte met 1 Thessalonicenzen 5 mogen zeggen: “…laten wij, die de dag toebehoren, nuchter zijn, toegerust met het harnas van geloof en liefde en met de helm van de hoop der zaligheid; want God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot het verkrijgen van zaligheid door onze Here Jezus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken, hetzij wij slapen, tezamen met Hem zouden leven. Vermaant daarom elkander en bouwt elkander op, gelijk gij dit ook doet[6].
Als wij dat in gelovige gezamenlijkheid blijven doen, wordt de vreugde van Gods volk navenant groter!

Noten:
[1] Mij is gevraagd om op zaterdag 7 november 2015 een referaat te houden tijdens een diaconale conferentie; ik heb daarin toegestemd. In dit artikel tref ik daarvoor de eerste voorbereidingen. Dit is het eerste artikel in een korte serie.
[2] Marcus 10:42 b-45.
[3] Dordtse Leerregels, hoofdstuk II, artikel 3.
[4] Dat bevestigingsformulier staat op de pagina’s 550 tot en met 555 van het Gereformeerd Kerkboek. Digitaal is het onder meer te vinden op http://christusleeftenkomtweer.nl/Formbevoud.htm . Geraadpleegd op zaterdag 19 september 2015.
[5] Handelingen 6:1 en 2.
[6] 1 Thessalonicenzen 5:8-11.

23 september 2015

Bijzondere beterschap

Filed under: Uncategorized — B. de Roos @ 08:00
Tags: , , , , ,

Het verhaal over de man in Bethesda die genezen werd kennen wij, denk ik, allemaal wel[1].
In Bethesda “lag een menigte zieken, blinden, verlamden en verschrompelden, die wachtten op de beweging van het water. Want van tijd tot tijd daalde een engel des Heren neder in het bad; dan bewoog het water; wie er dan het eerst in kwam na de beweging van het water, werd gezond, wat voor ziekte hij ook had”[2].
Ruim een jaar geleden schreef ik naar aanleiding van deze geschiedenis al eens: “Die verklaring over de engel ontbreekt in veel oude handschriften. We moeten niet uitsluiten dat die uitleg slechts op een volksgeloof gebaseerd was. Tegenwoordig spreken we in een situatie als in Bethesda over een intermitterende bron: een bron die zo nu en dan door gassen in beweging wordt gebracht[3].
Hoe dat zij: Jezus wilde meer geven dan lichamelijke genezing. Hij wenste die man, daar in Bethesda, totale genezing te schenken. Hij tilde hem op het koninklijk niveau van hemelbewoners!
Dat deed Hij op de sabbatdag. Jazeker. Maar die sabbat was nog maar het begin”[4].

Die genezing vindt plaats op een sabbatdag.
Dat weet die zieke man uit de eerste perikoop van Johannes 5 natuurlijk ook wel.
Maar hij benut de kans om beter te worden. Voor hem is de genezing veel belangrijker dan die sabbat!
Daar begrijpen de Joden, en vooral de kerkleiders van die tijd, helemaal niets van. Voor hen is één ding duidelijk: hier wordt, demonstratief en zonder omwegen, een kerkelijke regel overtreden!  Voor de kerkleiders vormt deze genezing een directe aanleiding om die Jezus – de Man waar heel wat kerkvolk achteraan liep – eens flink aan te pakken.

Het komt mij voor dat het belangrijk is dat wij de vorenstaande alinea goed tot ons door laten dringen. Laat ik er de volgende kanttekening bij schrijven.
In de kerk hebben we regels. En dat is maar goed ook. In iedere huishouding moet het leven enigszins geordend worden. In een chaos kan niemand voor uit. In een puinhoop kan men niet werken.
Maar menselijke regels mogen het evangelie van Jezus Christus nooit overvleugelen. Verordeningen die mensen zelf bedacht hebben gaan nimmer boven de Bijbel uit.
Als we kerkordelijk bezig zijn, moeten we ons regelmatig afvragen: op welke manier is de regel die we nu toepassen op de Schrift gebaseerd? Als wij dat nalaten, verwordt de kerk op de lange termijn tot een organisatie die humane dingen doet; de Bijbel is uiteindelijk niet meer dan een verzameling waardevolle slagzinnen.
Opgepast dus.

Terwijl de Joodse leiders navraag doen bij de gezond gemaakte man, loopt de Genezer bij de oploop weg. Hij ontwijkt alle drukte.
Jezus wil nog niet gehuldigd worden. Dat zal pas gebeuren in Johannes 12, tijdens Zijn intocht in Jeruzalem.

Jezus werkt dus uiterst planmatig. Er is niemand die die planning doorkruisen kan.
Ook deze kanttekening verdient onze aandacht.
In Johannes 5 wordt ons, als u het mij vraagt, geduld geleerd.
Maar al te vaak is onze diepste wens dat God met een verbijsterende onmiddellijkheid ingrijpt. Als de wereld zich van God afkeert, moet dat – volgens ons – met fabuleuze snelheid veranderen. En dat lijkt logisch. Want Gods werk moet toch voltooid worden? Het Koninkrijk van God moet toch definitief, voor nu en voor altijd, gevestigd worden? Nou dan!
En dus moet het ledental van de kerk groeien.
En dus moeten we ijverig in de Bijbel studeren.
En dus moeten we energiek evangeliseren.
Dan schiet het tenminste op!
Natuurlijk moeten we aan Bijbelstudie doen. En ja, evangelisatie moet onze aandacht hebben. Maar we moeten vasthouden dat onze tijdrekening een heel andere is dan die van God.
We mogen, terwijl wij Psalm 12 zingen, biddend constateren:
“Breng redding, HEER, de vroomheid is geweken.
Geen mens is trouw, elk is een leugenaar.
Met gladde tong hoort men ze leugens spreken,
met vleierij bedriegen zij elkaar”.
We moeten blijven geloven dat de hemelse God actief is:
‘Nu zal ik opstaan’, spreekt de HEER der heren,
‘om wat zij armen hebben aangedaan.
Ik zal het lot van de verdrukten keren.
Ik red hen uit. Hun klacht heb ik verstaan’”.
In onze wereld is volhardend geloof nodig. En dus behoren wij Psalm 12 te blijven zingen:
“Laat de geweldenaars op aarde woeden.
Al neemt steeds meer hun valsheid overhand,
Gij HEER, houdt ons voor immer in uw hoede.
Gij zijt getrouw, uw woord doet Gij gestand”[5].

Jezus Christus is geen wonderdoener. Hij grossiert niet in mirakels.
Nee, Hij wil laten zien dat Hij werkelijk God is. Hij toont dat Hij van boven komt. Vanuit hemelse dimensies komt Hij op aarde om te demonstreren wie God is, en hoe groot Zijn macht is.
In Johannes 5 lezen wij dan ook: “En daarom wilden de Joden Jezus vervolgen, omdat Hij deze dingen op sabbat deed. Maar Hij antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook. Hierom dan trachtten de Joden des te meer Hem te doden, omdat Hij niet alleen de sabbat schond, maar ook God zijn eigen Vader noemde en Zich dus met God gelijkstelde”[6].

Graag veroorloof ik nog mij een laatste kanttekening.
Want ook de woorden in de alinea hierboven mogen, naar mijn overtuiging, niet aan onze aandacht ontsnappen.
Kerk en kerkgang: dat zijn zaken waar sleur al gauw een grote rol speelt.
De preek spreekt ons niet zo aan, zeggen we al snel. Dat kan gebeuren. Maar wij moeten ons terdege realiseren dat de kerkdienst een Verbondsontmoeting is; een vergadering van de hemelse God en Zijn aardse volk. Daar, in de kerk, gebeuren grootse dingen, elke week weer!
Daarom is ons meeleven met en onze aanwezigheid in de kerk van groot belang.
In dit verband wijs ik u graag op een mooie vergelijking met Prinsjesdag en de Troonrede.
“De troonrede lijkt op een saaie, lange preek. Voor de meeste aanwezigen is de inhoud ervan wel belangrijk, maar weinig verrassend
Voor het slagen van deze vergadering van de Staten-Generaal maakt het (…) niet uit of de aanwezigen iets geleerd of ontvangen hebben en ze van hart tot hart een ontmoeting met de koning hebben gehad. Nee, de bijeenkomst staat of valt met alleen al de aanwezigheid van de volksvertegenwoordigers. Als zij er niet zijn, valt de constitutionele parlementaire monarchie uit elkaar. Wegblijven is niet vrijblijvend: daarmee geef je aan dat je de koning niet meer in zijn koningschap erkent”.
Wegblijven uit de kerk is een veelzeggend statement: “in de kerk hoort Gods volk offerend aanwezig te zijn onder de troonredes. ‘Zonder eer aan God is de kerkdienst geen eredienst’”[7].
Via Johannes 5 komt uiteindelijk de vraag op onze tafels te liggen: eerbiedigen wij Jezus Christus als Degene die het over de wereld te zeggen heeft? Of ook: beseffen wij dat onze genezing, onze verlossing dus, helemaal van Jezus Christus afhangt?

Noten:
[1] Volgende week woensdag, 30 september 2015, vergadert Deo Volente de mannenvereniging ‘Augustinus’ van De Gereformeerde Kerk Groningen. Op die bijeenkomst zal Johannes 5 centraal staan. Het schrijven van dit artikel is een deel van mijn voorbereiding op die vergadering.
[2] Johannes 5:3 en 4.
[3] Zie hiervoor de webversie van de Studiebijbel; commentaar bij Johannes 5:4.
Ook elders in dit artikel gebruik ik de webversie van de Studiebijbel.
[4] Dit citaat komt uit mijn artikel “Christelijke adel”, hier gepubliceerd op maandag 12 mei 2014. Te vinden op https://bderoos.wordpress.com/2014/05/12/christelijke-adel/ .
[5] Achtereenvolgens citeer ik de verzen 1, 3 en 5 van Psalm 12 (berijmd; Gereformeerd Kerkboek).
[6] Johannes 5:16, 17 en 18.
[7] “Troonrede als lange, saaie preek”. In: Nederlands Dagblad, maandag 31 augustus 2015, p. 2 (rubriek ‘Blogs en bladen’). De citaten komen uit: Wegwijs, jg. 69 nr 4, juli/augustus 2015. Het betreffende artikel werd geschreven door de Gereformeerd-vrijgemaakte predikanten K.F. Dwarshuis en S.W. de Boer.

Volgende pagina »

Blog op WordPress.com.